Asielzoekers minder in beroep
Steeds meer asielzoekers beseffen dat het in Nederland niet makkelijk is om een verblijfsvergunning te krijgen. Dat blijkt volgens het minsterie van Justitie uit het aantal vreemdelingen dat, als hun verzoek om een verblijfsvergunning is afgewezen, zonder in beroep te gaan vertrekt.
In 2001 verlieten zo’n 10.000 personen (29 procent) Nederland zonder nog een kans te wagen op een verblijfsvergunning. Het jaar daarvoor was dat nog 12 procent, meldde het ministerie maandag. De mensen die wel in beroep gaan, maken niet veel kans op een verblijfsvergunning. Slechts 7 procent wordt in het gelijk gesteld.
Elke vluchteling die een verblijfsvergunning wil, moet zich bij een van de vier aanmeldcentra melden. Daar beslist de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) binnen een week of iemand mag blijven. Als de IND iemand afwijst, kan hij alsnog in beroep gaan.
In mei van dit jaar kreeg zo’n 50 procent binnen een week te horen dat ze geen asiel krijgen in Nederland. In 2001 vroegen 32.000 personen asiel aan. De IND verwacht dat dit jaar de totale instroom van asielzoekers 22.000 zal zijn.
Volgens een woordvoerder van het ministerie gaan steeds minder vluchtelingen in beroep, omdat de vluchtelingen weten dat de kans op succes klein is. Dat zingt rond onder de asielzoekers, stelt hij.
Een positief gevolg van deze ontwikkeling is dat de rechtbanken die de zaken behandelen het minder druk krijgen, aldus het ministerie. Bovendien zorgt de daling van het aantal beroepszaken er voor dat mensensmokkel naar Nederland afneemt. „Vluchtelingen zijn niet bereid veel geld te betalen aan smokkelaars om in dit land vervolgens afgewezen te worden”, zei de woordvoerder.
Verder blijkt uit een rapport van de IND dat asielzoekers weinig kans hebben op een verblijfsvergunning. De immigratiedienst onderzocht wat er terecht kwam van asielverzoeken die tot en met 2000 zijn ingediend. In dat laatste jaar kreeg 86,5 procent te horen dat ze geen vergunning krijgen. In 1997 was dit nog 60 procent.