Zorg aan potentiële tbs’er schiet tekort
TILBURG - Hulpverleners in de geestelijke gezondheidszorg hebben te weinig oog voor psychiatrische patiënten die een gevaar vormen voor de samenleving. Dat stelt onderzoeker
J. van Vliet in een proefschrift over tbs’ers waarop hij begin volgende maand promoveert aan de Universiteit van Tilburg. Volgens Van Vliet, zelf werkzaam bij het Leger des Heils, krijgen criminelen met een psychische stoornis niet altijd de zorg die een escalatie kan voorkomen. Hij komt tot die conclusie na onderzoek naar dossiers van tbs-gestelden. Het aantal tbs’ers is in de afgelopen tien jaar meer dan verdubbeld, van 650 in 1995 tot circa 1600 nu.
Van Vliet ging de levensloop van een aantal tbs’ers na en ontdekte dat de meesten ernstig in de fout gingen nadat zij in het hulpverleningstraject waren vastgelopen. „Bij twee derde van de tbs’ers is het contact met de geestelijke gezondheidszorg verbroken. Dat gebeurde op eigen initiatief of op initiatief van de hulpverlener. Daarna is er niets meer, de patiënt komt in een soort vacuüm terecht waarin het delict wordt gepleegd.”
Waarom criminelen met een psychiatrische stoornis stoppen met de hulpverlening, is niet altijd even duidelijk. „Om allerlei redenen raken zij de weg in de zorg kwijt. Patiënten kunnen zulke complexe problemen hebben dat zij niet of nauwelijks in staat zijn die zelf onder woorden te brengen, laat staan dat zij om goede hulp kunnen vragen”, aldus Van Vliet.
De onderzoeker pleit voor een aanpassing van het zorgsysteem aan potentiële tbs’ers. Volgens hem moeten hulpverleners die psychiatrische patiënten met een strafblad behandelen, een extra oogje in het zeil houden. „Het zou goed zijn om mensen die een gevaar voor de samenleving kunnen vormen, bemoeizorg aan te bieden. Dat betekent dat patiënten eventueel ongevraagd de helpende hand wordt gereikt.”
Van Vliet zegt te beseffen dat bemoeizorg in kringen van hulpverleners een „delicate kwestie” is. „Bemoeizorg kan snel uitmonden in bemoeizucht. Dat is niet te bedoeling. De hulpverlener moet zijn diensten meer aanbieden in een sfeer van onderhandeling. Hij kan bij voorbeeld voorstellen samen een hulpplan aan de officier van justitie voor te leggen.”
Volgens Van Vliet moet er een meldingsplicht voor de ggz komen wanneer risicovolle cliënten uit beeld dreigen te raken. Mocht de ggz niet in staat zijn bemoeizorg te leveren, dan ligt er op dit punt wellicht een taak voor de reclassering, denkt Van Vliet. „Het probleem is alleen dat het Rijk sinds 2004 geen geld meer beschikbaar stelt voor dergelijke contacten zonder justitiële opdracht.”
Van Vliet concludeert verder dat er in de samenwerking tussen de psychiatrische hulpverleners in tbs-klinieken en de algemene geestelijke gezondheidszorg op het gebied van uitstroom de laatste jaren bar weinig vooruitgang is geboekt. Opvallend is volgens de onderzoeker dat de forensische sector steeds meer eigen oplossingen voor uitstroom gaat creëren, los van de ggz.