Onbekwaam
Een mens kan zo verslagen zijn over de zonde dat hij niet alleen onbekwaam is om troost te ontvangen, hij kan ook onwillig zijn de troost die hem toekomt te ontvangen.
In het derde vers van Psalm 77 zegt de psalmist: „Mijn ziel weigert getroost te worden.” Dat was een zondige zwakheid in Asaf, dat hij troost weigerde. Dacht hij aan God zo maakte hij misbaar, zegt het vierde vers. Adam verborg zich, nadat hij gevallen was, voor Gods aangezicht.Als u niet aan God kunt denken en de gedachten aan Hem u verschrikken, is dat een te grote verslagenheid voor een kind van God.
Een mens kan zo verontrust zijn in zijn ziel over de zonde dat hij zichzelf berooft van de natuurlijke verkwikking die God hem schenkt. Hij kan niet eten en slapen.
Dan zegt hij in het vijfde vers: „Gij hield mijn oog wakende.” Alsof hij wil zeggen: Ik ben in mijn geweten zo verontrust over de schuld van mijn zonde dat ik ’s nachts niet kan slapen. Dan is dit een bewijs van al te grote zorgvuldigheid.
Zo ook wanneer de ziel door de zonde onbekwaam is tot geestelijke plichten. Zoals in vers 5 van Psalm 77: „Ik was verslagen en ik sprak niet.” Hij was zo overstelpt met vrees dat het hem zelfs onbekwaam maakte om te bidden.
Christoffel Love, predikant te Londen. (”Al de werken”, 1655)