Opinie

Bonhoeffer verdient onderscheiding wel

Het is niet terecht dat de Duitse verzetstheoloog Bonhoeffer geen Yad Vashemonderscheiding krijgt, vindt D. A. Verweij.

16 February 2006 14:03Gewijzigd op 14 November 2020 03:28

Deze krant meldde op 3 januari dat de Duitse theoloog en verzetsstrijder Dietrich Bonhoeffer definitief niet postuum wordt onderscheiden omdat er geen bewijzen zijn dat hij betrokken was bij de redding van Joden. De Commissie voor Benaming van Rechtvaardigen onder de Volkeren heeft dit besloten. Dit comité, benoemd door het bestuur van Holocaustmuseum Yad Vashem, bestaat uit onder anderen rechtsgeleerden, historici en overlevenden van de Holocaust.In een viertal punten probeert de commissie haar besluit te onderbouwen. Echter, na het raadplegen van de grote biografie van Bonhoeffers oud-student Eberhard Bethge komt men tot andere conclusies.

De gedachte dat Bonhoeffer geen enkele Jood redde, berust op een ernstig misverstand. Op 9 september 1938 begeleidt Bonhoeffer zijn zwager Gerhard Leibholz, van Joodse afkomst, getrouwd met zijn tweelingzuster Sabine, op het eerste gedeelte van hun emigratie. Voor middernacht passeert het gezin Leibholz de grens bij Basel, om vanuit Zwitserland naar Engeland te vluchten, waar zij zich in Londen vestigen om zodoende uit handen van de nazi’s te blijven. Hier is toch duidelijk sprake van het redden van een Jood.

In de tweede plaats wordt gezegd dat Bonhoeffer toen hij in dienst was van de Abwehr, de Duitse inlichtingendienst, die hij in werkelijkheid gebruikte voor zijn oecumenische contacten om de geallieerden op de hoogte te brengen van het verzet in Duitsland, niet direct betrokken was bij ”Unternehmen 7” het ontsnappen van zeven, later veertien Joden, naar Zwitserland, maar dat zijn zwager Hans van Dohnanyi hiervoor zorgde. Dat laatste is juist, maar niet volledig.

Op Bonhoeffers derde reis naar Zwitserland voor de Abwehr ging hij in Zürich op bezoek bij de president van de Zwitserse Kirchenbund, Alphonse Koechlin, om zijn hulp te vragen voor de Joden van ”Unternehmen 7”, om hen te doen ontsnappen naar Zwitserland. Deze groep van veertien Joden ging zogenaamd als agent van de Abwehr met een opdracht de grens over.

Met een van hen, Charlotte van Friedenthal, heeft Bonhoeffer gesproken over haar „opdracht.” In werkelijkheid ging het gesprek over haar vlucht.

Ik meen dat hier voldoende is aangetoond dat Bonhoeffer zelf ook zijn aandeel heeft gehad in het redden van Joden, en of zij nu Messiasbelijdende Joden waren of niet, het feit ligt er.

De enige plausibele verklaring die te bedenken valt waarom de Yad Vashemonderscheiding niet wordt toegekend, is waarschijnlijk dat het comité en het orthodoxe Jodendom een Messiasbelijdende Jood niet meer erkennen als Jood.

Gezang
In de derde plaats heeft Bonhoeffer zich wel degelijk uitgesproken tegen de Jodenvervolging. Van hem is de treffende uitspraak: „Wie het niet voor de Joden opneemt, heeft niet het recht gregoriaanse gezangen te zingen.” Duidelijker kan het niet gezegd worden.

Ook heeft Bonhoeffer zich fel gekeerd tegen de ariërparagraaf, de wet die Joden in het maatschappelijke en kerkelijke leven uitsloot van onder andere de ambten. Ook heeft hij de Evangelische Kerk, die openlijk sympathiseerde met het nationaalsocialisme en Hitler steunde, herhaaldelijk op haar Bijbelse plichten tegenover de slachtoffers van de staat gewezen.

Hij zegt: „Hoe beoordeelt de kerk deze daad van de staat (de ariërparagraaf, DAV) die de Jood, vanwege van zijn ras, door de staat onder speciaal recht laat stellen? De kerk heeft onvoorwaardelijke verplichtingen tegenover de slachtoffers van elke maatschappelijke orde, ook als dezen niet tot de christelijke gemeente behoren. De kerk moet niet alleen de slachtoffers die onder de wielen geraakt zijn verbinden, maar het wiel zelf in de spaken aanpakken.” Bonhoeffer spreekt hier over de Jodenkwestie als zodanig.

In de vierde plaats: dat Bonhoeffer vanuit theologisch perspectief de Jodenvervolging zou hebben gerechtvaardigd, is volkomen misplaatst. De zinsnede uit een brief van 15 maart 1933 is en wordt verkeerd uitgelegd. „Ongetwijfeld is een van de historische problemen die onze staat moet oplossen het Jodenvraagstuk, en zonder twijfel is de staat bevoegd hier nieuwe wegen in te slaan.” Bonhoeffer bedoelde dat het de plicht is van elke overheid om het Jodenvraagstuk, dat reeds vele eeuwen speelde en dat in en buiten Europa tot verregaand antisemitisme heeft geleid, ook binnen het lutheranisme, in positieve zin op te lossen en in goede banen te leiden.

Objectief gezien is elke staat bevoegd om nieuwe constructieve wegen in te slaan, in dit geval wat het toenmalige Jodenvraagstuk betreft. Bonhoeffer kan in deze brief nooit bedoeld hebben dat de nationaalsocialistische staat bevoegd was om de Joden te vervolgen dan wel uit te roeien.

Dit zou in flagrante tegenspraak zijn met geheel zijn gedachtegoed. Vanaf het begin van Hitlers machtsovername heeft Bonhoeffer het grote gevaar van het nationaalsocialistische bewind en het Führerbegrip onderkend en dit voor de radio ook zo uitgesproken. Aan zijn studenten schreef hij: „Wie Mijn volk aanraakt, raakt Mijn oogappel aan.”

De auteur heeft zich verdiept in het leven van Bonhoeffer.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer