Medelijden
Het gaat nu over de staat van Gods kinderen in deze wereld, die een tranendal voor hen is. Daarom is er vele malen oorzaak om hartelijk te wenen en tranen uit te storten over al de ellende die hen drukt. David was moe van het zuchten en maakte zijn bed nat met tranen. Aan de rivieren te Babel weenden de Israëlieten als zij dachten aan Sion.Nu, de plicht die de apostel ons oplegt, is dat wij wenende zullen wenen. Niet dat wij zozeer zien op de uiterlijke tranen, maar wel dat ons medelijden zich soms ook uiterlijk moet vertonen. Want tranen maken dikwijls de inwendige gestalte van het hart bekend. Wij moeten met de ellende van anderen medelijden hebben en daarom ook met hen bedroefd zijn. Zelfs de beesten hebben zoiets, hoeveel te meer de ene mens ten opzichte van de andere. Toen Christus bij Jeruzalem kwam, weende Hij over haar. Terwijl de grootste rampen nog over Jeruzalem moesten komen, weende Hij over de stad, terwijl Hij wist dat zij Zijn grootste vijand was.
Zullen wij dan geen medelijden hebben met de ellende van een ander? Wij weten immers niet hoe snel het ons kan treffen? Van Christus wordt gezegd dat Hij benauwd was in al hun benauwdheden. Hij zuchtte in hun wenen, schreide in hun tranen, bloedde in hun wonden. Laat dat ook zo met ons zijn omtrent onze naaste. Naar het voorbeeld van Christus.
Johannes Visscherus, pred. te Amsterdam (Al de werken, 1664)