Kennis nodig van ontstaan vrijheden
Het recht op vrijheid van meningsuiting is niet bedoeld als vrijbrief om mensen te kwetsen. Kennis van het ontstaan van onze vrijheden en een algemeen besef van waarden en normen zijn noodzakelijk om misbruik van de vrijheid van meningsuiting tegen te gaan, stelt drs. J. W. van Berkum.
De laatste dagen hebben we weer kunnen zien hoe uitingen die worden verdedigd met een beroep op de vrijheid van meningsuiting tot grote opschudding kunnen leiden. In verschillende landen zijn in kranten spotprenten van Mohammed geplaatst. Dit heeft geleid tot verontwaardiging en frustraties bij de moslimgemeenschap. Uit protest kwamen niet alleen demonstraties op gang, maar vonden ook gewelddadige acties plaats. In verschillende landen zijn ambassades bestormd en in brand gestoken. De AEL plaatste als reactie op het plaatsen van de omstreden spotprenten twee voor joden buitengewoon grove en bezerende cartoons op zijn website.De wijze waarop de islamitische gemeenschap reageert op de plaatsing van spotprenten in kranten, is op geen enkele wijze goed te praten. Plunderen, brandstichten en haat zaaien, dat is pure intimidatie en terreur van de straat. Juist in dit opzicht kunnen christenen, die ook het nodige te verduren krijgen, zich onderscheiden! Belangrijk is dat álle bevolkingsgroepen zich ervan bewust zijn dat we in een democratische rechtsstaat leven. Dat betekent aan de ene kant dat het gebruik van geweld door burgers nooit goed te keuren is. Wanneer mensen het ergens niet mee eens zijn, kunnen ze naar de rechter stappen. Aan de andere kant is het belangrijk dat we beseffen dat de vrijheid van meningsuiting geen vrijbrief is voor losbandigheid. Er zijn grenzen aan de vrijheid van meningsuiting. De Nederlandse Grondwet stelt dat uitdrukkelijk! Helaas wordt dit in ons land en andere landen veel te weinig beseft.
De praktijk laat zien dat de vrijheden zoals die in de Grondwet zijn vastgelegd op zichzelf nog geen waarborg bieden voor een samenleving waarin mensen een stil en gerust leven kunnen leiden. Integendeel. Zonder vast ankerpunt leidt vrijheid tot losbandigheid. Groen van Prinsterer schreef al in 1849 dat de regering vrijheden moet bedwingen, omdat vrijheden die ondergeschikt zijn aan de volkssoevereiniteit wanorde en vernieling teweegbrengen. De overheid heeft volgens Groen de taak te voorkomen dat een goed beginsel als de vrijheid van meningsuiting aan bederf onderhevig wordt. „Er is geen wezenlijke vrijheid zonder wezenlijk gezag.” Daarom moet misbruik van de vrijheid van meningsuiting worden tegengegaan.
In ons land is over het algemeen weinig inzicht in de wording van onze democratische rechtsstaat. Het is belangrijk die kennis te vergroten. Vanaf 1 januari 2006 zijn alle scholen verplicht aan burgerschapsvorming te doen. Wellicht kan daar ook aandacht worden besteed aan de betekenis en waarde van de vrijheid van meningsuiting. Het recht op vrijheid van meningsuiting is een basisvoorwaarde voor het functioneren van een democratische rechtsstaat. Het recht beschermt burgers tegen overheersing van de publieke opinie en voorkomt een te grote invloed van de overheid. Met name voor minderheden is dit van groot belang. Het recht is niet bedoeld als vrijbrief om mensen te kwetsen. De vrijheid van meningsuiting is opgenomen in de Grondwet om te voorkomen dat voor de overtuiging van minderheden in het publieke domein geen plaats is.
Nodeloze conflicten
Een eerlijke discussie over de grenzen van de vrijheid van meningsuiting lijkt in ons land onmogelijk. In het verleden leidde het vaak tot de reactie dat je alles mag zeggen als het maar is gebaseerd op een religieuze overtuiging. Dat zou religieuzen bevoordelen ten opzichte van seculieren. De opvatting dat de vrijheid van meningsuiting ten minste ingekaderd moet zijn door fatsoensnormen lijkt niet breed te worden gedragen. Alleen een verbod op bedreigingen kan rekenen op brede steun. Het gevaar is reëel dat de vrijwel ongeclausuleerde invulling van de vrijheid van meningsuiting in de toekomst zal leiden tot grote en nodeloze conflicten in onze pluriforme samenleving.
Dat wil niet zeggen dat in het Wetboek van Strafrecht moet worden opgenomen dat uitingen die andere mensen krenken strafbaar zijn. In onze pluriforme maatschappij zijn mensen al gauw gekwetst door opvattingen van andersdenkenden. Ook de opvattingen van christenen over homoseksualiteit worden bijvoorbeeld door mensen als kwetsend of beledigend ervaren. Minderheden mogen onder kritiek worden gesteld of aangesproken op hun overtuiging. Er zou al veel gewonnen zijn wanneer in onze samenleving een breder algemeen besef van waarden en normen aanwezig is. „Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet” lijkt me in dat verband een voor iedereen helder uitgangspunt. Respect voor elkaar en onderlinge verdraagzaamheid zijn nodig om op een vreedzame wijze met elkaar samen te leven. Van christenen mag worden verwacht hierin het goede voorbeeld te geven.
voetnoot (u17(De auteur is wetenschappelijk medewerker van de Guido de Brès-Stichting, het studiecentrum van de SGP.