De Cito-toets op de snijtafel
EDE - De krachtproef is weer voorbij. Na drie dagen op de Cito-toets gezwoegd te hebben, kunnen de leerlingen van groep acht op de basisscholen opgelucht ademhalen. „De toets is verworden tot iets waarvoor hij nooit bedoeld was”, stellen vier pabodocenten. En: „Hij sluit steeds minder aan bij de onderwijspraktijk.”
Terwijl de scholieren donderdag het laatste deel van de 200 meerkeuzevragen beantwoordden, verklaarde minister Van der Hoeven in de Tweede Kamer dat het een slechte zaak is dat veel scholen zwakke leerlingen niet laten meedoen aan de toets. „Ik maak me daar zorgen over”, zei de bewindsvrouw.Rekendocent W. Bruins van de Christelijke Hogeschool Ede (CHE) noemt die uitspraak typerend voor de wijze waarop het ministerie over de toets denkt. „Men ziet het als een belangrijk onderdeel van de beoordeling van de leerling én van de school. Daarop is veel af te dingen. De Cito-toets meet alleen cognitieve vaardigheden. Er is dus aanvullende toetsing nodig, zoals bijvoorbeeld gebeurt in het Schooleindonderzoek (SEO) van de orthodox-christelijke scholen, dat ook een intelligentietest en een sociaal-emotionele test bevat. In Angelsaksische landen zijn sportprestaties op school belangrijk. Nederland richt zich echter uitsluitend op verstandelijke kennis.”
Rekendocent H. C. Rietdijk wijst op het oorspronkelijke doel van de Cito-toets, die dit jaar 40 jaar bestaat: een schoolonafhankelijke methode voor het vaststellen van het niveau van een leerling. „Dat was nodig. Zelf kreeg ik als zoon van een fabrieksarbeider automatisch een advies richting lagere technische school. Mijn vader heeft ervoor moeten knokken om me op de hbs te krijgen. Het uitgangspunt van de toets was dus goed: het niveau vaststellen ongeacht je afkomst. De toets was niet bedoeld voor het vergelijken van scholen met elkaar. Dat is wel steeds meer gaan gebeuren, doordat de ouders kritischer worden en doordat het ministerie er zo op hamert. Deze prestatiecultuur plaatst een enorme druk op leerkrachten en leerlingen. Er zijn zelfs kinderen overspannen. Het vergroot ook de neiging om zwakke leerlingen niet te laten meedoen, want zij halen de gemiddelde score omlaag.”
„Het zou andersom moeten zijn”, zeg docente onderwijskunde H. D. Vos. „Als ook zwakke leerlingen mogen meedoen, geeft dat aan dat de school alle niveaus iets te bieden heeft.”
Examen
Toetsing is nodig, maar het zou slechts een peiling moeten zijn, niet een soort examen, zeggen de CHE-docenten. „Het is een hele Cito-cultus geworden”, zegt Bruins. „Een leerlingachtervolgsysteem. Zo ervaren de leerlingen het ook: Over twee weken gaat het gebeuren…”
Rietdijk wijst op recent onderzoek waaruit blijkt dat het rekenniveau in groep acht tot februari stijgt en na de toets opeens daalt. „Zo van: Het examen is voorbij. Als scholen naar de toets toewerken, is het resultaat niet representatief. Het blijkt dat brugklassers soms moeite hebben hun studie op te pakken, doordat de laatste vier maanden van groep acht te ontspannen verliepen.”
„Als je een leerling goed kent, zou een toets als die van het Cito eigenlijk niet nodig moeten zijn”, stelt Bruins. „Wij proberen dat zelf in praktijk te brengen, en in onze relatief kleine hogeschool lukt dat ook. Pabostudenten proberen we diezelfde houding mee te geven: Ken je leerlingen.” Vos: „Vroeger beoordeelde alleen de bovenmeester een leerling. Nu gebeurt dat door het hele team, dat een leerling al vanaf groep een in beeld heeft.”
Docente Nederlands S. M. van der Ree wijst op de houding van middelbare scholen. „Zij hechten soms veel meer waarde aan de Cito-toets dan aan het advies van de leerkracht. Ten onrechte. Het Cito-resultaat wordt als het enige objectieve criterium gezien.”
Achterhaald
De toets sluit steeds minder aan bij de huidige onderwijspraktijk, vindt Rietdijk. „Hij test alleen kennis, terwijl het onderwijs steeds meer om vaardigheden draait. De toets is ook eenzijdig schriftelijk, terwijl dat in de schoolpraktijk nu veel gevarieerder is: competenties, eigen leervragen, groeien in persoonlijkheid, meer nadruk op mondelinge vaardigheid: van een repetitie- naar een portfoliocultuur. Daar past zo’n rij meerkeuzevragen niet bij. Dit soort geluiden klinkt al jaren vanuit de scholen, maar er verandert weinig.”
Van der Ree stelt dat het eenzijdig schriftelijk testen taalzwakke leerlingen op achterstand plaatst. „Zij moeten eerst de opgave begrijpen voordat ze hun kennis in het antwoord kunnen leggen. Allochtone leerlingen vormen een deel van deze groep. Woorden kunnen in een schooltaalcontext een andere betekenis hebben dan in hun alledaagse werkelijkheid. Door de taalachterstand is de toets niet representatief voor wat ze werkelijk weten.”
Kleuters
Nog grotere vraagtekens dan bij de eindtoets heeft Bruins bij de kleutertoetsen. „Kleuters worden beoordeeld op het herkennen van een afbeelding op papier, tweedimensionaal, terwijl ze zelf meer driedimensionaal bezig zijn, met concrete voorwerpen.”
„Zo’n toets past helemaal niet bij onderwijs aan jonge kinderen”, zegt Vos. „Ontwikkelingsgericht onderwijs richt zich op spelend en ontdekkend leren. En vervolgens worden de kinderen afgerekend op zo’n plaatje. Je ziet hetzelfde als in groep acht: scholen gaan oefenen voor de toets. Dan heeft die toets dus geen zin meer.”