Persvrijheid niet onbegrensd
Islamieten hebben inmiddels een prijs gezet op het hoofd van de tekenaar van de spotprenten van hun profeet Mohammed. Net zoals de schrijver Salman Rusdie en de Nederlandse politici Hirsi Ali en Wilders is de cartoonist zijn leven niet zeker. Want grote groepen moslims zijn vastbesloten het er niet bij te laten zitten.
Al anderhalve week demonstreren de woedende volgelingen van Mohammed tegen de belediging van hun profeet. De gekwetste godsdienstige gevoelens zijn voor fanatieke, antiwesterse moslimleiders een uitstekend handvat om de protestmarsen gaande te houden. Bezorgde westerlingen vragen zich af of dit protest met de voeten -en met stenen- een goed geregisseerde legeroefening is die de opmaat vormt voor een jihad tegen het Westen.De ophef in de Arabische wereld leidt in West-Europa tot verbazing, ergernis en tegenreacties. Verbazing dat moslims zich zo diep gegriefd voelen. Ergernis over de oplaaiende discussie in hoeverre de vrijheid van meningsuiting begrensd is of moet worden.
En daaruit vloeit een tegenreactie voort: bijna een halfjaar nadat het Deense dagblad Jyllands-Posten de gewraakte tekeningen heeft geplaatst, brengt een groot aantal kranten in verschillende Europese landen de prenten alsnog. Uit solidariteit met de Deense redactie en om de islamieten in het Midden-Oosten duidelijk te maken dat de vrijheid van meningsuiting zich niet door de Arabische protesten het zwijgen laat opleggen.
Veel politici en opinieleiders beklemtoonden in de achterliggende dagen keer op keer dat de vrijheid van meningsuiting een groot en onopgeefbaar goed is. Van beperking van dat recht willen zij niet weten. Toen de Europese Commissie vorige week het idee opperde een gedragscode op te stellen voor de media over hun omgang met religies, haastten veel politieke leiders zich om afstand te nemen van dat idee.
Leiband
De vrijheid van meningsuiting is zeker kostbaar. Burgers van landen met een dictatuur weten wat het betekent uitsluitend geïnformeerd te worden door een geknevelde pers. Nederlanders die de Duitse bezetting hebben meegemaakt, kunnen zich ook nog herinneren hoe walgelijk het was dat de bovengrondse media uitsluitend pronazi-informatie communiceerden. Niemand die naar die situatie terugverlangt.
Maar tussen de situatie dat de media aan de leiband van de overheid loopt en ongebreidelde vrijheid van meningsuiting ligt een groot verschil. Het is ook uiterst krampachtig als politiek en media niet bereid zijn om met elkaar te spreken over de vraag of er langs de randen van dat wijdse speelveld enkele piketpaaltjes geslagen moeten worden.
Het standpunt dat de vrijheid van meningsuiting onbegrensd is, wordt vooral geventileerd door modern-libertijnse voormannen die met missionaire drang het ideaal van ongetoomde vrijheid prediken. Daarmee gaan ze ten eerste voorbij aan de begrenzing die de wet zelf al stelt. Artikel 7 van de Grondwet zegt dat er vrijheid van meningsuiting is „behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet.” Niet alles kan en mag. Op grond van die bepaling kan en mag niet alles gezegd worden.
Zo bepaalt artikel 147 van het Wetboek van Strafrecht nog altijd dat er een gevangenisstraf kan worden opgelegd aan degene „die zich in het openbaar of bij geschrift of bij afbeelding, door smalende godslasteringen op voor godsdienstige gevoelens krenkende wijze uitlaat.” Ook al vinden de liberalen vandaag de dag dat dit artikel beter geschrapt kan worden, feit is dat de wetgever dit artikel destijds heeft opgenomen om de vrijheid van meningsuiting paal en perk te stellen. Het grieven van godsdienstige gevoelens kon voor hem niet door de beugel.
Ten tweede is er de rem van het algemeen burgerlijk fatsoen. In de discussie rond de totstandkoming van de Grondwet van 1848 schreef de staatsman Thorbecke: „We behoeven niet alles in de wet vast te leggen. Burgers hebben ook hun fatsoen.” De oude liberale gedachte van vrijheid was gebaseerd op het principe van ”leven en laten leven”. Dat betekent dat de vrijheid van het individu nooit bedreigend mag zijn voor die van de ander. Die gedachte sluit het debat met de ander niet uit, maar voorkomt dat men de ander op de tenen gaat staan. Dat is met de publicatie van de spotprenten wel gebeurd. Daarmee is de discussie voorbij.
De derde en belangrijkste begrenzing biedt het Woord van God. Ook al willen veruit de meeste Europeanen daar niet van weten, daarmee is het gezag van die norm niet van tafel. De Bijbel wijst ongebreidelde vrijheidszin af. De norm in de Bijbel is: hoe komt God aan Zijn eer. Daar moet het spreken van ieder mens aan getoetst worden.
Appel
Al voor de commotie rond de cartoons is de pers in ons land opgeroepen om na te denken over de grenzen van de vrijheid van meningsuiting. In mei 2004 zei minister Donner van Justitie: „De media zullen de eigen verantwoordelijkheid onder ogen moeten zien. Alleen dan houden we een maatschappelijk fundament voor persvrijheid. Die gaat niet verloren onder druk van externe bedreiging, maar door gebrek aan interne kracht en weerstand; niet door gebrek aan vrijheid, maar door te veel.”
Tot nu toe heeft dat appel nauwelijks effect gesorteerd. De gedachte van Donner dat de media zelf hun eigen verantwoordelijkheid onder ogen moeten zien, lijkt te optimistisch, ofschoon de persvertegenwoordigers keer op keer beweren in staat te zijn tot zelfregulering. In de praktijk blijken kranten en omroepen keer op keer de grenzen van wat nog net kan op te zoeken.
Daarbij komt dat de doorsnee journalist vandaag de dag nauwelijks beseft wat religie en godsdienstbeleving inhouden. Velen snappen werkelijk niet hoe ingrijpend het voor mensen is als hun geloof wordt bespot. Moderne journalisten kunnen zich niet voorstellen dat mensen geloven in een persoonlijke god. Voor veel persvertegenwoordigers is het godsgeloof een waanidee, dat bestreden en bespot mag worden.
Opvallend was dat de voormalig hoofdredacteur van de Volkskrant, Harry Lockefeer, deze week bepleitte dat aankomende journalisten les zouden moeten krijgen in het omgaan met religie. Een gedachte die beslist de moeite waard is. Daarnaast zou het wijs zijn wanneer de media afspraken maken over het omgaan met de godsdienstige gevoelens van burgers. Wanneer dat in onderling overleg kan, is dat prima. Lukt dat niet, en daar heeft het veel van weg, dan is het idee van de Europese Commissie nog niet zo gek.
De auteur is hoofdredacteur van het RD.