Kamerlid moet soms zijn mond houden
DEN HAAG - Mag een Kamerlid alles zeggen? Mag hij de vrijspraak van Samir A. „onacceptabel” noemen en de straf voor Volkert van der G. „veel te laag”? „Kamerleden moeten ook eens een keer hun mond weten te houden.”
Het komt de laatste jaren regelmatig voor: Kamerleden die zich uitspreken over individuele rechtszaken. Toen een beroofde vrouw een allochtone, Amsterdamse tasjesdief aanreedt, wist minister Verdonk al meteen dat van moord geen sprake kon zijn.Het onafhankelijk Kamerlid Wilders wond zich mateloos op over de vermeende mishandeling van een gehandicapte vrouw en vond dat de daders dezelfde straf hadden verdiend als ze op het hondje van de dame hadden toegepast: ophanging. En LPF-Kamerlid Eerdmans gaf tijdens de behandeling van de zaak-Savanna publiekelijk aan het een „wanprestatie” van het OM te vinden om de moeder van het overleden meisje niet te beschuldigen van doodslag.
Mag een politicus dat allemaal zeggen? Of strijdt dergelijke bemoeizucht met de scheiding der machten, het principe dat de Franse verlichtingsdenker Montesquieu in de 18e eeuw formuleerde en dat sindsdien in westerse democratieën gemeengoed is?
Die vraag kwam vrijdag aan de orde in een door de Tweede Kamer belegde conferentie over de zogeheten trias politica, de onderscheiden verantwoordelijkheden van de wetgevende, de controlerende en de rechterlijke macht. Initiatiefnemer was het GroenLinks-Kamerlid Halsema.
Veel collega’s gaven blijk van hun belangstelling. Ook de zo vaak onder kritiek staande Eerdmans. „Ik mag zeggen wat ik wil”, meent het LPF-Kamerlid. „Als elke burger in dit land dat mag, mag dat toch zeker ook? Mijn kiezers verwachten van mij dat ik hun boosheid verwoord.”
Dat hij daarmee de rechtsgang beïnvloedt, gelooft hij niet. „Dat is nooit bewezen. Als een rechter daar niet tegen kan, moet hij maar opstappen. Anders ligt het wanneer een minister zich uitlaat over een lopende strafzaak. De regering betaalt de rechters. Een rechter kan dus denken: Oei, laat ik maar zwaarder straffen, anders krijg ik geen salaris meer.”
Eerdmans krijgt bijval van dr. T. Zwart, universitair hoofddocent staats- en bestuursrecht in Utrecht. Volgens Zwart is het allemaal vrij simpel: Het is een grondrecht dat iedereen in Nederland mag zeggen wat hij wil. Een Kamerlid mag dat zeker, omdat hij of zij valt onder de parlementaire onschendbaarheid.
Niet zo krampachtig omgaan met de trias politica, vindt ook PvdA-Kamerlid Dubbelboer. „Neem Wilders. Die ging toch helemaal af toen bleek dat die gehandicapte vrouw het verhaal verzonnen had? Zo’n Kamerlid laat het een volgende keer wel uit zijn hoofd om onbedacht dingen te roepen.”
Maar er klinken op het congres, achter het spreekgestoelte en in de wandelgangen, ook andere geluiden. Volstrekt onjuist, al dat oordelen over lopende strafzaken, vindt mr. W. Tonkens-Gerkema, voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak. Dergelijke uitlatingen van politici staan op gespannen voet met artikel 6 van het Verdrag voor de Rechten van de Mens: beklaagden zijn onschuldig tot het tegendeel is bewezen.
Laat het waar zijn dat rechters wel tegen een stootje kunnen en zich niet zo snel door een politicus laten beïnvloeden. Maar dan nog geldt dat het voor burgers buitengewoon verwarrend is als de ene autoriteit, te weten een Kamerlid, in het openbaar het gezag van een andere autoriteit, de rechter, aantast, stelt Tonkens.
ChristenUnie-Kamerlid Rouvoet sluit zich daarbij aan. „Parlementariërs moeten hun invloed niet onderschatten. Als het VVD-Kamerlid Van Baalen bij de rechtszaak tegen Eric O. op de publieke tribune plaatsneemt, gaat daar een bepaalde werking van uit. Dat soort dingen zouden we niet moeten willen.”
Rouvoet heeft wel een verklaring voor het verschijnsel dat sommige Kamerleden zich zo gemakkelijk bemoeien met afzonderlijke rechtszaken. „Het zijn mensen die veel belang hechten aan het vertolken van de vox populi. Maar je moet als Kamerlid ook de res publica dienen. Je bent medewetgever. Vanuit die hoedanigheid behoor je je te onthouden van uitspraken over lopende rechtszaken. En ten aanzien van uitgesproken vonnissen dien je terughoudend te zijn.”
Oud-GPV-leider Schutte is het daar geheel mee eens. „Kamerleden moeten ook eens een keer hun mond weten te houden.”
Toch zijn er volgens Schutte soms situaties waarin je móét reageren. „Als GPV-fractie gaven we een enkele maal zelfs een persbericht uit, bijvoorbeeld als weer eens een arts in een euthanasiezaak was vrijgesproken. We lieten merken het daar niet mee eens te zijn en pleitten voor betere wetgeving. Artsen waren in die tijd ook nadrukkelijk uit op reacties uit de politiek. In die gevallen kan een politicus niet zwijgen.”