„Inburgeringsplicht blijft juridisch risicovol”
DEN HAAG (ANP) – Gezaghebbende instanties twijfelen ernstig aan de juridische houdbaarheid van de aangepaste inburgeringsplannen van minister Verdonk (Vreemdelingenzaken en Integratie).
De Commissie Gelijke Behandeling (CGB) maakt zich er grote zorgen over, omdat daarin een onderscheid tussen Nederlanders wordt gemaakt. Ook de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) voorziet grote juridische problemen.Dat bleek woensdag tijdens een gesprek van Tweede Kamerleden met deskundigen, belangenorganisaties en andere betrokkenen. De inburgeringsplicht moet gaan gelden voor iedereen tot 65 jaar die minder dan acht jaar in Nederland was tijdens de leerplichtige leeftijd. Verdonk maakt daarbij onderscheid naar nationaliteit en etnische herkomst.
Op aandringen van de Kamer hoeven Nederlanders door geboorte geen inburgeringsexamen te doen, maar genaturaliseerde Nederlanders vaak wel. Bij die laatste groep gaat het vooral om mensen van Turkse of Marokkaanse herkomst of om vluchtelingen uit landen als Irak, Iran, Afghanistan, Sudan en Somalië.
De CGB waarschuwt dat het voorgenomen onderscheid in strijd is met internationale verdragen. Ook zullen de plannen volgens de commissie leiden tot discriminatie en stigmatisering, omdat mensen in de geautomatiseerde gegevensbestanden met naam en toenaam worden geregistreerd op basis van hun etnische of nationale herkomst.
Voorzitter T. van Os van den Abeelen van de ACVZ noemde het onderscheid naar nationaliteit buitengewoon problematisch, omdat dat volgens hem bijna nooit een rechtvaardigingsgrond heeft. Verdonk neemt daarmee volgens hem een groot juridisch risico. Als bijvoorbeeld het Europese Hof het onderscheid onrechtmatig noemt, valt volgens Van Os van den Abeelen „een serieus deel van de grondslag van de wet weg en valt er niet meer mee te werken". Inburgeraars zullen hun gemaakte kosten dan terugeisen van de Staat.