Actuele lessen uit de tweede eeuw
Titel: ””Ze hebben lief, maar worden vervolgd”. Radicaal christendom in de tweede eeuw en nu”
Auteur: Henk Bakker
Uitgeverij: Boekencentrum, Zoetermeer, 2005
ISBN 90 239 1806 1
Pagina’s: 265
Prijs: € 18,90.
Op de kerkhistorische tijdbalk is de tweede eeuw voor velen een onbekende periode. Dat is vreemd, want op dit terrein wordt door wetenschappers wereldwijd opmerkelijk veel gepubliceerd. Boeken waarin dit boeiende tijdvak uit de kerkgeschiedenis wordt ontsloten voor een breder publiek zijn er echter nauwelijks. Het is dan ook prijzenswaardig dat dr. H. A. (Henk) Bakker is gekomen met een goed leesbaar boek over de christenen in de tweede eeuw. Bakkers boek draagt de titel ””Ze hebben lief, maar worden vervolgd”. Radicaal christendom in de tweede eeuw en nu”. Het citaat in de titel is afkomstig uit een klein maar boeiend tweede-eeuws boekje, ”Pros Diogneton” (Aan Diognetus), waarin de anonieme auteur zijn lezer aanspoort het christelijk geloof te aanvaarden.
Uit het vervolg van de titel wordt duidelijk waar het de auteur in dit boek om te doen is. Enerzijds wil hij een historisch verantwoord beeld schetsen van de christenen in de tweede eeuw. Anderzijds beoogt hij vanuit deze periode lijnen te trekken naar de praktijk van vandaag.
De opbouw van het boek sluit hierbij aan. In het eerste deel worden enkele belangrijke thema’s uit het tweede-eeuwse christendom belicht. Natuurlijk komen de christenvervolgingen ter sprake. Uitvoerig gaat de auteur in op de grote bereidheid die christenen aan de dag legden om voor hun geloof te sterven. Die houding maakt indruk. Tegelijk blijkt echter uit de bronnen dat het niet alles goud was, wat er blonk. Wie de brieven van Ignatius goed leest, kan zich niet aan de indruk onttrekken dat deze van mening was dat zijn marteldood diende als losprijs voor zijn gemeenteleden.
Bedreigingen van buitenaf gingen in de tweede eeuw gepaard met bedreigingen van binnenuit. Figuren zoals Marcion, Valentinus en Montanus vormden met hun soms zeer uiteenlopende ketterse denkbeelden een gevaar voor de jonge kerk. Duidelijk laat de auteur zien dat in de strijd tegen deze ’nieuwe’ ketterijen de traditie een belangrijke plaats innam. De vroege kerkvaders beriepen zich in hun werken tegen de ketters op de apostolische overlevering, die samengevat was in de zogenaamde geloofsregel (ongeveer onze Apostolische Geloofsbelijdenis).
Bekende en minder bekende namen wisselen elkaar af in de schets die de auteur geeft van het tweede-eeuwse christendom. Cyprianus, Perpetua en Justinus worden genoemd, maar ook Minucius Felix, Carpus en Papylus.
Puritein
Verreweg de meeste aandacht gaat naar Tertullianus. Dat laat zich verstaan. Wie het christendom van de tweede eeuw bestudeert, kan nauwelijks om deze markante figuur heen. Zeker vier lijnen komen in zijn persoon en oeuvre samen. Om te beginnen staat Tertullianus volop in de traditie van christenen die hun geloofsovertuiging hebben gepresenteerd, uitgelegd en verdedigd tegenover andersdenkenden. Zijn bekende ”Apologeticum” kan beschouwd worden als een eerste hoogtepunt in de vroegchristelijke apologetiek.
In de tweede plaats kenmerken zijn geschriften zich door een hartstochtelijk pleidooi om ook in het leven van alledag steeds uiting te geven aan de christelijke identiteit. Niet voor niets typeert Bakker hem als „een tweede-eeuwse puritein.” In de derde plaats is Tertullianus een van de geduchtste opponenten geweest van Marcion en de gnostici. Tot slot neigt hij in zijn latere leven steeds meer naar het montanisme, een beweging die meestal wordt genoemd als de derde belangrijke ketterij van de tweede eeuw.
Actualiteit
Overziet men al deze historische gegevens, dan kan de vraag rijzen naar de actuele relevantie ervan. Kunnen wij voor vandaag iets leren van Perpetua, Tertullianus en hun tijdgenoten? Op die vraag formuleert de auteur een antwoord in het tweede gedeelte van zijn boek.
Het eerste hoofdstuk -vooral godsdienstsociologisch van aard- gaat in op het thema ”identiteiten vandaag”. Dan volgt een hoofdstuk over ”de afstand tot God”. De laatste drie hoofdstukken zijn achtereenvolgens gewijd aan ”het nieuwe montanisme”, ”het nieuwe marcionitisme” en ”de nieuwe gnosis”.
De toepassingen die de auteur in deze hoofdstukken maakt, zijn in veel gevallen gericht op de evangelische stroming binnen en buiten de gevestigde kerken. Zo stelt de auteur kritische vragen bij de belangrijke rol die het buitensporige soms blijkt te spelen in de gave van de profetie. Niet minder kritisch is hij als het gaat over een verregaande aanpassing aan de moderne cultuur in het evangelisatiewerk. Ik zou niet graag de noodzaak van dit soort toepassingen willen ontkennen, maar teken wel aan dat het tweede gedeelte van het boek daardoor op onderdelen wat minder relevant is voor de reformatorische lezer.
Typologie
Bepaalde toepassingen van de auteur behoeven uitwerking en aanvulling. Bijvoorbeeld de opmerking dat het nieuwe marcionitisme onder meer daar te vinden is waar men „het Oude Testament voor christenen slechts typologische betekenis” geeft. Tegen de achtergrond van de tweede eeuw zou meer te zeggen zijn over de typologische exegese. En dan zeker ook in positieve zin. Juist in hun antimarcionitische geschriften hebben de kerkvaders het Oude Testament telkens weer typologisch geduid. Personen en gebeurtenissen uit het Oude Testament werden door hen opgevat als voorafbeeldingen van de komende Christus. Op deze wijze maakten de kerkvaders de eenheid van Oud en Nieuw Testament duidelijk.
Deze kritische kanttekeningen laten onverlet dat ook reformatorische lezers hun winst kunnen doen met dit boek. Het geeft op duidelijke wijze inzicht in een periode die opvallende overeenkomsten vertoont met onze tijd. Wie zich heden ten dage wil bezinnen op zijn positie in een grotendeels onchristelijke -of zelfs antichristelijke- omgeving kan de lessen van de tweede eeuw alleen tot zijn schade negeren!