Economie

Niet bang dat de laatste boer het licht uitdoet

De vraag dringt zich onvermijdelijk op: Wanneer doet de laatste boer het licht uit in Nederland als blijkt dat vorig jaar 4700 land- en tuinbouwbedrijven van de kaart zijn verdwenen? Het Landbouw-Economisch Instituut (LEI) waarschuwt voor somberheid. „We kunnen dit tempo nog jarenlang volhouden en dan is er nog weinig aan de hand.”

26 June 2002 10:33Gewijzigd op 13 November 2020 23:38
DEN HAAG - Het aantal agrarische bedrijven zal de komende jaren, mede door de beperkte beschikbaarheid van grond, verder teruglopen. Van de ongeveer 90.000 land- en tuinbouwbedrijven blijven er op termijn misschien 30.000 tot 40.000 over. - Foto RD, Henk
DEN HAAG - Het aantal agrarische bedrijven zal de komende jaren, mede door de beperkte beschikbaarheid van grond, verder teruglopen. Van de ongeveer 90.000 land- en tuinbouwbedrijven blijven er op termijn misschien 30.000 tot 40.000 over. - Foto RD, Henk

LEI-onderzoeker dr. H. Silvis had dinsdag bij de presentatie van het jaarlijkse Landbouw-Economisch Bericht de cijfers paraat. Inderdaad, de afname van het aantal bedrijven (met 5 procent) is groter dan in de jaren ervoor (achtereenvolgens twee keer 4 en twee keer 3 procent krimp). En 4700 bedrijven is een heel aantal. Maar de lijn simpelweg doortrekken in de tijd om dan over een jaar of twintig op nul agrarische bedrijven uit te komen, is te kort door de bocht geredeneerd.

Zo blijft de productiecapaciteit van de agrarische sector op peil. „Bedrijven worden groter en uit ons inkomensonderzoek blijkt dat grootschaligheid loont”, aldus Silvis. Op dit moment is 12 procent van de grote bedrijven goed voor 43 procent van de productiecapaciteit. „Die trend zal zich doorzetten. Het is moeilijk te voorspellen in welke mate, maar een verhouding van 20 tot 25 procent grote bedrijven die 50 tot 60 procent van de productie voor hun rekening nemen is in vergelijking met andere sectoren in Nederland helemaal niet zorgwekkend.”

Gezien de beperkte beschikbaarheid van grond betekent deze ontwikkeling inderdaad dat het aantal bedrijven verder zal teruglopen. Van de ongeveer 90.000 land- en tuinbouwbedrijven blijven er op termijn misschien 30.000 tot 40.000 over, volgens een ruwe schatting van Silvis. Van een laatste boer die het licht uitdoet, is dus helemaal geen sprake. „Dat spreek ik echt met klem tegen.”

LEI-directeur prof. dr. ir. L. Zachariasse schetste dinsdag in een toelichting op het Landbouw-Economisch Bericht het belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) binnen de agrarische sector. Qua inkomsten (de mvo-pijler profit) kende de agrarische sector vorig jaar een „matig jaar.” „2001 is te vergelijken met de twee jaren ervoor, maar is beduidend slechter dan de drie jaren dáárvoor.”

Maar het gaat niet alleen om geld, meent Zachariasse. Binnen maatschappelijk verantwoord ondernemen is een steeds prominentere plaats weggelegd voor planet, oftewel „moeder aarde, milieu.” Daarbij gaat het „langzaam in de goede richting”, vindt de LEI-directeur. „We hebben de laatste jaren diverse doelen gehaald of ze zijn binnen bereik.” Zo werd vorig jaar een halvering van het verbruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen ten opzichte van 1985 gerealiseerd. De totale emissie van broeikasgassen is sinds 1990 met ruim 10 procent verminderd en ligt daarmee fors boven de nationale doelstelling van 6 procent in 2010.

Ook het gemiddelde stikstof- en fosfaatoverschot per hectare daalt gestaag. In het Landbouw-Economisch Bericht stellen de LEI-onderzoekers in dit verband dat het mineralenaangiftesysteem Minas, dat in 2001 van kracht werd, „effectief” is. Het mestoverschot vertoont mede dankzij Minas een dalende lijn. Het systeem van mestafzetcontracten, waarbij veehouders de mest die ze op hun eigen land niet kwijt kunnen wegzetten bij bijvoorbeeld akkerbouwers, beperkt het mestoverschot minder. Dat heeft volgens het LEI te maken met „de tegenvallende bereidheid van diezelfde akkerbouwers om mestafzetcontracten af te sluiten.”

Milieumaatregelen kosten de sector geld, veel geld zelfs. „De p van planet doet hier een aanslag op de p van profit”, aldus Zachariasse. Bedroegen de milieukosten in 1990 nog 40 miljoen euro, in 2000 was die post al goed voor 200 miljoen euro. Voor de komende tien jaar wordt zelfs een verdubbeling verwacht. „Aan de andere kant ligt hier ook een uitdaging voor de boeren. Die uitdaging gaan ze ook aan. Kijk maar naar zaken zoals plattelandsbeleid en agrarisch natuurbeheer. Dat heeft nu misschien nog weinig om het lijf, maar het is wel een tendens”, vindt de LEI-directeur.

Zachariasse noemt de derde dimensie van maatschappelijk verantwoord ondernemen -people- „vaag, maar zij staat wel volop in de belangstelling. Kijk eens naar het verschil tussen houding en gedrag als het gaat om biologische landbouw. Iedereen wil het, maar nog geen 1,5 procent van de producten in de supermarkt is biologisch.”

Toch dienen boeren en tuinders zich bewust te zijn van maatschappelijke wensen. „Imago is belangrijk. Tijdens de mkz- en de bse-crisis liepen de emoties hoog op. Het positieve gevolg daarvan is dat de consument boeren meer is gaan waarderen.”

De inkomens in de agrarische sector stonden vorig jaar over een breed front onder druk. Met name varkenshouders en glasgroentetelers liepen behoorlijke klappen op, terwijl akkerbouwers na een paar slechte jaren weer iets ruimer in het financiële jasje kwamen te zitten. Buitenlandse concurrentie is niet zelden een van de oorzaken van lage opbrengstprijzen. Het LEI is niet bang dat een eventuele uitbreiding van de Europese Unie met landen uit Midden- en Oost-Europa de zaken verder op scherp zal zetten.

Silvis: „Een uitbreiding komt er, het is alleen nog de vraag wanneer en onder welke condities. Maar tot een trendbreuk zal dat niet leiden. Marktvergroting betekent toename van de concurrentie, maar eigenlijk is dat proces al sinds de jaren vijftig aan de gang.” De angst in 1989 -toen het Oostblok als gevolg van de val van de Muur openging- dat het Westen zou worden overspoeld met agrarische producten uit Oost-Europa, bleek ongegrond. „Er is veel potentie in die landen, vooral op het gebied van bulk in de akkerbouw en de melkveehouderij”, weet Silvis. Probleem is echter dat het de desbetreffende landen maar moeilijk lukt om aan de hoge kwaliteitsstandaarden van het Westen te voldoen. „Voor een uitbreiding van de EU hoeven we in mijn visie niet bevreesd te zijn.”

In een reactie op de inkomensontwikkelingen zoals die in het Landbouw-Economisch Bericht worden geschetst, zegt voorzitter G. Doornbos van boerenorganisatie LTO-Nederland zich juist wel zorgen te maken om de concurrentiepositie. Hij wil daarom bij een nieuw kabinet pleiten voor een vermindering van zowel de financiële als de administratieve lastendruk van agrarische ondernemers. Milieuregels, gewasbescherming, dierenwelzijn, arbeidsomstandigheden en voedselveiligheid zijn kostenposten van jewelste, vindt Doornbos. En dat terwijl andere Europese boeren en tuinders vaak veel minder last hebben van dit soort regels. „Nederland wil met veel zaken vooroplopen. Maar als dat ten koste gaat van de concurrentiepositie van de bedrijven, dan moet die trend worden doorbroken.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer