„Sommige beelden zullen je altijd bijblijven”
BAGH - Het Nederlandse veldhospitaal was de eerste NAVO-eenheid die operationeel was in het Pakistaanse rampgebied dat in oktober getroffen werd door een alles verwoestende aardbeving. De Nederlanders zijn nu de eersten die vertrekken.
Dag en nacht wordt er keihard doorgewerkt in het Nederlandse veldhospitaal in het stadje Bagh in het Pakistaanse Kasjmir. Medische apparatuur wordt zorgvuldig in kisten gestopt, de satellietschotel wordt ontmanteld en tenten gaan een voor een tegen de grond. „We versnellen het opbreken”, legt overste Marc Koch uit. De NAVO-troepen moeten voor eind januari het gebied uit zijn. Omdat er zware sneeuwval is voorspeld, heeft Koch de afronding versneld.Hij heeft gemengde gevoelens over het vertrek. „We hadden hier onze eigen plek. Enerzijds stemt het me droevig dat we vertrekken, anderzijds ben ik blij om weer terug naar huis te gaan.”
De Nederlandse militair is trots op wat zijn detachement in Pakistan voor elkaar heeft gekregen. „We hebben voorzien in een behoefte. Door wat we hebben gepresteerd hebben we een goede positie opgebouwd in Pakistan.”
Koch kan terecht tevreden zijn. De NAVO-troepen werden aanvankelijk met groot wantrouwen ontvangen in dit gevoelige grensgebied met India. Het was een historisch gebeuren. Voor de aardbeving werden buitenlanders, zeker blanken, niet toegelaten in het gebied. Nu ziet de plaatselijke bevolking met lede ogen hoe de Europese troepen verdwijnen.
Voor de ingang van het kamp wacht een drietal in zwarte doeken gewikkelde moslimvrouwen. Ze willen graag de handen schudden van de enige Nederlandse vrouwen in het detachement. Geduldig wachten ze totdat er twee Nederlanders het kamp uitlopen die hen enthousiast de hand schudden.
Unicum
Persvoorlichter Henk Asma toont de cijfers die demonstreren wat de Nederlandse troepen voor elkaar hebben gekregen sinds het ziekenhuis in november de deuren opende: 8314 patiënten behandeld, 159 chirurgische ingrepen, 189 mensen verpleegd met een totaal van 859 verpleegdagen en elf geboortes. Van zeven mensen kon men het leven niet redden.
Vooral de bevallingen zijn een unicum voor een legerhospitaal. „Dat is iets wat wij nooit meemaken in ons beroep”, zegt hoofdverpleegkundige Johan Scherpe. De normaliter in Ermelo gelegerde beroepsmilitair legt uit dat ze niet voorbereid zijn op geboorten van kinderen. Scherpe werd nu meteen geconfronteerd met de moeilijkste zaken. „Alle probleemgevallen komen in principe bij ons. We hebben zelfs een paar keizersneden gedaan.”
Met de bevallingen had de hoofdverpleegkundige het echter nog niet het moeilijkst. Hij kwam keer op keer in aanraking met enorme cultuurverschillen. Zo herinnert de verpleegkundige zich een „vrij vlotte” bevalling van een jongetje. „Met het kind ging het goed, evenals met de moeder. Oma stond te wachten. Dus ik dacht: Ik haal oma op om het kleinkind te laten zien. Ze keek er echter niet eens naar. Ze dook meteen onder het gordijn door naar haar dochter. Heel typisch. Dat komt waarschijnlijk door de hoge kindersterfte hier, denk ik, dat men zich niet te snel wil hechten.”
Dat was nog niet het enige cultuurverschil waar de verpleegkundige tegenaan liep. „We proberen altijd zo snel mogelijk het kindje aan de borst te leggen. Dat lukte niet goed. Een verpleegster stond met kindje naast het bed en de moeder hield gewoon de deken om haar heen.” De tolken legden uiteindelijk uit dat het gewoonte is dat de moeder zich eerst wast. „Daar staan je dan wel even van te kijken.”
Zoals elk van de 120 militairen in het kamp, heeft ook Scherpe een favoriete herinnering. „Ik ging een keer de bergen in om medische zorg te verlenen. Daar trof ik een meisje die een half uur onder het puin had gelegen. Volgens haar vader kon ze niet meer lopen.”
„Ik keek naar haar en kon eigenlijk niets vinden. Ik had een popje meegenomen. Die heb ik in mijn handen genomen en daarmee ben ik vijf meter van haar af gaan zitten. Toen kwam ze zo naar me toelopen. Dat was wel leuk, een meisje dat niet kon lopen, kon ineens wel lopen.”
Dan vervolgt hij wat serieuzer: „Ze kon natuurlijk wel lopen, maar ze liep niet. Ze had traumatische ervaringen gehad, had in de aardbeving waarschijnlijk familie verloren. Dan kan een kind besluiten dat ze niet meer wil lopen.”
Verbrande vrouw
Buiten wordt er geschreeuwd. Er klinkt het geluid van motoren, getimmer en hardwerkende mensen. In de eetzaal waar Scherpe zijn verhaal doet, hangen de kerstversierselen nog aan de wanden van de tent. In een hoek staat een kerstboom. De laatste post is net binnengekomen. Overal zitten militairen gretig kaarten en brieven te lezen. Men zucht naar nieuws van thuis.
Kok Yuri Prins werkt aan een van zijn laatste maaltijden in zijn nette keukentent. Hij heeft goede herinneringen aan zijn verblijf in Pakistan. Het was niet altijd even makkelijk, legt hij uit. Er waren slechts twee koks voor 180 man. Andere NAVO-militairen aten ook mee in het Nederlandse kamp. Maar met zijn tweeën lukte het hun echter om een „lekker Nederlands sfeertje” te kweken. Al moest er dan af en toe stevig geïmproviseerd worden.
„Op oudejaarsdag kwamen er drie generaals op bezoek”, vertelt hij met plezier. „Om half twee kwamen ze aan met oliebollenmix, terwijl de avondmaaltijden er nog doorheen moesten. Als je zeshonderd oliebollen moet bakken, dan heb je wel ruim de tijd nodig. Ik las de achterkant van het pak en het moest vier uur rijzen, maar we hadden maar twee uur. Hoe gaan we dat doen, dacht ik?”
Samen met zijn maat, kwam Prins op een ingenieus idee. „We hebben alle mix in twee grote inzetbakken van twintig liter gedaan, een vuilniszak erover gespannen en de kachelpijp erop gezet. Nou, dat was in tien minuten klaar.” De oliebollen werden in recordtijd weggewerkt volgens Prins.
Het weer zat de militairen niet altijd mee. De generaals kwamen op de terugweg zelfs vast te zitten in een sneeuwstorm en moesten de auto’s uit om door te lopen naar een Pakistaanse kazerne waar ze de nacht doorbrachten.
De Nederlanders hadden ook ervaringen die moeilijk te verwerken waren. „We hadden net buiten Kerst gevierd”, herinnert majoor Leen Schaap zich, „toen er een Pakistaanse soldaat kwam aanrennen. „Er is een dokter nodig”, schreeuwde hij.” De Nederlanders kwamen oog in oog te staan met een ernstig verbrande vrouw, een van de velen die in de ijskoude tenten hadden geprobeerd voor wat warmte te zorgen voor haar gezin. Veel tenten vlogen zo in brand. Vele tientallen verbrande mensen moesten geholpen worden door het Nederlands medisch team.
„Die vrouw had zeven kinderen,” vertelt Schaap. „Zes heeft ze er kunnen redden. De zevende is verbrand. Haar man heeft haar uiteindelijk weggetrokken.” Met afgrijzen denkt de geharde militair terug aan wat hij te zien kreeg. „Haar handen zal ze nooit meer kunnen gebruiken. Haar voeten ook niet. Die waren zo’n beetje verkoold. Op eerste kerstdag dachten we dat ze het nooit zou halen, maar we hebben haar erdoorheen kunnen trekken. Daar was het team heel blij mee.”
Moeilijke beslissing
Chirurg Ignace Janssen moest beslissen of de vrouw gered moest worden. „We kunnen tamelijk professionele hulp bieden, maar niet op lange termijn dat volhouden. Op een gegeven moment moeten we haar overdragen.” Dat maakt het moeilijk om besluiten te nemen over de te geven zorg, legt de medicus uit, die verbonden is aan het Arnhemse Ziekenhuis Rijnstate.
„Het is een heel moeilijke beslissing geweest. Gaan we ermee door of niet? Het was een moeilijk medisch-ethisch vraagstuk”, zegt Janssen. „Er was de twijfel of we die vrouw in leven konden houden en een ziekenhuis konden vinden dat haar kon behandelen. Want we wisten dat we de behandeling niet konden afmaken, omdat we weg moesten.”
De zes kinderen van de vrouw gaven uiteindelijk de doorslag. „Ze was moeder van zo veel kinderen. Het had op iedereen een diepe indruk nagelaten dat ze was doorgegaan met het redden van haar kinderen tot ze zelf helemaal verbrand was…”, zegt Janssen peinzend. „Net na de brand was ze nog aanspreekbaar, maar je zag in haar ogen dat ze dacht: Ik heb gedaan wat ik moest doen en nu ga ik dood.”
Dankbaar
„Je wordt wel geconfronteerd met emoties hier”, beaamt hoofdverpleegkundige Scherpe. „Je doet je best om het zo goed mogelijk te doen, maar je kunt niet alles. Dat bleek een van de laatste avonden. Er werd een kindje van drie weken oud gebracht, uiterst mager en met een zwelling op de rug. Die konden we hier niet behandelen. Het was de bedoeling om het kind door te sturen naar een hospitaal in Islamabad. Dat gaat doorgaans niet zo snel, dus moest ze hier die nacht blijven.”
’s Morgens trof Scherpe het kindje dood aan. De ouders droegen zelf hun dode kind het ziekenhuis uit. „Dat is een beeld dat je bijblijft: de vader loopt voorop met het kindje in de armen, de moeder er stilletjes achteraan.”
Gipsmeester Denis Verheul past intussen een prothese bij de 22-jarige Sahin. De jonge vrouw lag na de aardbeving in een brandend huis en verloor haar linker onderbeen. Een Tilburgs bedrijf heeft gratis een kunstbeen voor haar gemaakt. Sahin glimlacht stilletjes als ze voor het eerst weer op twee benen staat. „Veel oefenen”, bemoedigt Verheul haar. Ze knikt en kijkt hem dankbaar aan.