„Apeldoorn fout in zaak Reesink”
APELDOORN - De gemeente Apeldoorn heeft in de zaak rond het handelsbedrijf Reesink fout op fout gestapeld. Dat concludeert de onderzoekscommissie van de gemeenteraad van Apeldoorn in een donderdag gepresenteerd rapport.
In het rapport -365 pagina’s, met als titel ”Stampij rond de Ecofactorij”- stelt de commissie dat Apeldoorn op het Reesinkdossier een kokervisie heeft ontwikkeld. „Het college heeft zich gevangen gezet in het vermeende eigen gelijk.”Het aanvankelijk in Deventer gevestigde Reesink bereikte op 12 november 1996 overeenstemming met de gemeente over een nieuwe vestiging op het Apeldoornse bedrijfsterrein de Ecofactorij. Beide partijen bekrachtigden de overeenstemming in een intentieverklaring op 12 maart 1997. In de maanden en jaren daarna beschuldigden Reesink en de gemeente elkaar over en weer zich niet te houden aan de inhoud daarvan.
Uiteindelijk zegde het college in augustus 1999 de intentieovereenkomst op. Reesink begon daarop een juridische procedure en kreeg zowel in eerste aanleg -op 18 juni 2001- als in hoger beroep -in juni 2002- van de rechter gelijk. Nadat de gemeente besloot het verlenen van een bouwvergunning aan Reesink uit te stellen, gaf ook de Raad van State Apeldoorn in december 2004 een veeg uit de pan.
De gemeenteraad van Apeldoorn besloot daarop een speciale onderzoekscommissie in het leven te roepen. Na de installatie op 9 juni 2005 interviewden de commissieleden 51 betrokkenen en werden 25 personen verhoord, van wie 21 in het openbaar.
Uit het onderzoek concludeert de commissie dat de gemeente na de intentieverklaring op 12 maart 1997 in een slechtere positie belandde ten opzichte van 12 november 1996, toen beide partijen voor het eerst tot overeenstemming kwamen. Dat Reesink volgens de intentieverklaring pas bouwgrond hoefde af te nemen nadat de gemeente hem zekerheid zou verschaffen omtrent het bestemmingsplan, is volgens het rapport een cruciaal verschil. Hetzelfde geldt voor het schrappen van de bepaling die Reesink verplichtte rente te betalen als hij per 1 januari 1998 geen bouwgrond zou afnemen van de gemeente Apeldoorn.
Niemand in het college merkte de veranderingen in de intentieverklaring echter op. In plaats daarvan kreeg Reesink het verwijt te treuzelen, terwijl hij, zo oordeelde de gemeente, op 12 november 1996 nog zo veel haast had getoond. Onterecht, noemt de commissie deze houding. Zij voegt daaraan toe dat het college de raad van Apeldoorn onvoldoende over deze verschillen heeft geïnformeerd.
Het opzeggen van de intentieverklaring zonder de raad te informeren, het instellen van hoger beroep én het niet-verlenen van de bouwvergunning zijn het college eveneens aan te rekenen, vindt de commissie. Apeldoorn handelde vanuit „een monopolistische houding” en wilde haar ongelijk niet onder ogen zien, aldus het rapport.
Dat de uiteindelijke intentieverklaring geen rentebepaling bevatte, werd oud-wethouder Th. M. G. Kuijpers pas tijdens zijn openbaar verhoor duidelijk. Dergelijke situaties maken volgens de commissie duidelijk dat de overdracht van portefeuilles „gebrekkig” verliep. Ook de gemeenteraad gaat in de ogen van de commissie niet geheel vrijuit. Volgens het rapport stelde een meerderheid van hen zich „onvoldoende kritisch” op.
Het college van Apeldoorn liet donderdag weten nog niet op het rapport te willen reageren. In plaats daarvan wil het zich eerst buigen over de aanbevelingen die de commissie doet. Die komen er onder andere op neer dat er meer duidelijkheid moet komen omtrent de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van het college bij complexe dossiers. Ook wil de commissie dat het samenspel tussen het college, de ambtelijke organisatie en externe adviseurs verbetert en dat de raad een betere invulling geeft aan haar controlerende rol.
Op 26 januari 2006 zal de gemeenteraad zich over het raadsrapport buigen. Ook het college maakt uiterlijk op die datum bekend wat zijn standpunt is.