Leef
Er is een duidelijk merkteken waaraan men zich beproeven kan of men waarlijk de zaligmakende kracht van het Woord ondervonden heeft (Romeinen 1:16). Het kan bij sommigen schijnen verdwenen te zijn, waar echter het zaad van God wel wortelen schiet. Zij hebben het nodig dat hun andermaal wordt toegeroepen: Leef, ja leef.
O, dat beginsel van geestelijk leven kan in sommigen zo onder de as van wereldse begeerlijkheden bedekt zijn. Er schijnt waarlijk niets meer over te zijn.Toch is er een groot onderscheid tussen zo iemand en een tijdgelovige. Het komt dan op het leven aan dat altijd blijft in de geroepene, hoe zeer ook verdonkerd en als verstorven. Het komt bij tijden weer openbaar. Het is gelijk het kennen van de zonden en ellende met gevoel en indruk. Het is het verlangen naar Christus, gelijk een dorstig hert naar water. Het is het worstelen onder de zonden en begeerte naar verlossing.
Het leven van de mensen die zo leven, kan zeer tot de aarde toe vertreden zijn en door zonden en verdorvenheden onderdrukt. Maar als de Heere weer begint toe te roepen: Leef, ja, leef, o, hoe snel komt er een omzetting van het hart en een verootmoediging. Er komt schaamte en smart, ja, een zelfwalging.
Johan Janzonius, predikant te Groningen (”Israëls minne-tijd”, 1760)