„Dat ik hier in vrede mag sterven”
Titel: ”Het hemels vaderland. Hollanders in Siberië”
Auteur: Bart Rijs
Uitgeverij: Atlas, Amsterdam, 2005
ISBN 90 450 1035 6
Pagina’s: 365
Prijs: € 22,50.
„Hollanders? In Siberië? (…) Ik stopte voor een laag, donker huis dat dichter bij de weg lag dan de andere. (…) De deur werd opengedaan door een man met een sneeuwwitte baard en een snor die door het roken de kleur van tabak had aangenomen. (…) „Pravda”, zei hij. „Klopt. Wij zijn Hollanders.” Dat laatste woord sprak hij uit met een zwaar Russisch accent. Gollèndry.” In november 1998 zou koningin Beatrix een staatsbezoek brengen aan Rusland. De toenmalige correspondent van de Volkskrant in Moskou, Bart Rijs, had weinig zin om verslag te doen van dit „strak geregisseerde vertoon” en ging hij op zoek naar een excuus om niet bij de plechtigheden aanwezig te hoeven zijn. Dat vond hij in een Russisch tijdschrift.
In het blad stond een reportage over een Siberische dorpje, Pichtinsk, waarvan de inwoners beweerden Hollanders te zijn. Het was een prachtig onderwerp en midden in de taiga -op vijf tijdzones afstand van Moskou- kon de Nederlander onmogelijk verslag doen van het staatsbezoek.
Zodoende arriveerde Rijs in november 1998 in Pichtinsk, „een dorpje als op een kerstkaart.” Het zou het begin worden van een avontuur, waarvan hij verslag doet in ”Het hemels vaderland”.
Pools
De eerste ’Hollander’ die de correspondent van de Volkskrant in Pichtinsk ontmoet, is Rudolf Andrejevitsj Hildebrant, de man met de sneeuwwitte baard en de tabakskleurige snor. Dat hij en zijn dorpsgenoten ”Gollèndry” zijn, weet hij van zijn vader, die het op zijn beurt weer van zijn vader heeft. Waarom ze zichzelf zo noemen, weet Hildebrant niet. „Mijn vader zei dat wij uit Hollandrija zijn gekomen.” Waar dat ligt weet hij evenmin. „Ergens ginds in Europa, geloof ik.”
De reden voor het anders-zijn van de inwoners van Pichtinsk -waar geen Russen wonen- vindt zijn oorzaak voor een belangrijk deel in het geloof, vervolgt Rudolf Andrejevitsj. „Wij zijn protestanten… Lutheranen.” De verwarring van Rijs wordt alleen maar groter, als de Hollander hem even later een oud ”Pruisisch Liedboek” uit 1893 in de Poolse taal laat zien. Het blijkt dat de Gollèndry onderling een „zangerig dialect” spreken dat het midden houdt tussen Oekraïens, Pools en Wit-Russisch.
Veel meer komt Rijs niet aan de weet. „Het leven buiten ons dorp interesseert me niet”, zegt Hildebrant. „De geschiedenis heeft ons naar Siberië gebracht. Goed of slecht, hier hebben we een dak boven ons hoofd. God geve dat ik hier, thuis, in vrede mag sterven.”
Met meer vragen dan hij is gekomen, keert Rijs naar Moskou terug en publiceert zijn verhaal over Pichtinsk. Toch laat de geschiedenis van de Hollanders hem niet los. In de zomer van 2002 besluit hij in het voetspoor van de Hollanders vanuit Nederland naar Siberië te reizen.
Hollanderijen
De geschiedenis van de Siberische Hollanders begon in de 16e eeuw, toen de inquisitie de ketterijen te lijf ging. Een deel van de vluchtelingenstroom die als gevolg hiervan ontstond, besloot een veilig heenkomen te zoeken rond de stad Danzig (Gdansk) in het huidige Polen. Daar lagen volgens Hollandse koopvaarders langs de rivier de Wijssel (Wisla) grazige weiden en eindigden ketters niet op de brandstapel.
De kolonisten, voor het merendeel wederdopers, vestigden zich in de moerassen rond de stad. Die mochten ze -tegen een forse pacht- in cultuur brengen. In de stad zelf waren de vluchtelingen niet welkom. De magistraten duldden geen concurrentie van nieuwkomers.
De nieuwe nederzettingen werden door de Polen naar de Hollanders vernoemd: ”Holendry” oftewel ”Hollanderijen”. Het waren in zichzelf gekeerde gemeenschappen. „Overtuigd dat al wat niet uit geloof stamt zonde is, hadden de kolonisten zich van de wereld afgekeerd. (…) Ze duldden alleen mensen die ze aanvaardden als een van de hunnen op hun grond en ze trouwden alleen onder elkaar.” Deze levenswijze, die de Holendry tot ver in de 20e eeuw zouden volhouden, zorgde ervoor dat ze als aparte groep bleven bestaan.
Dat ze niet in het beloofde land waren aangekomen, ervoeren de Hollanders al snel. Het wantrouwen van de Poolse vorsten en landheren jegens de revolutionairen groeide snel. De martelarendood hoefden de kolonisten niet te vrezen, maar wie zijn kinderen niet liet dopen, kon rekenen op een boete.
Zuiver in de leer
Degenen die zuiver in de leer wilden blijven, trokken steeds verder stroomopwaarts. Ten noorden van Warschau volgden ze de Bug, een zijrivier van de Wijssel. In het grensgebied van het huidige Polen, Wit-Rusland en Oekraïne kregen ze in 1617 grond in pacht en genoten ze de bescherming van een Pools edelman.
Ook langs de Bug was de rust van korte duur. In 1648 kwamen de kozakken onder leiding van Bogdan Chmielnitski in opstand. De Hollandse kolonie Nejdorf bleef niet buiten schot. Zowel de kerk als het domineeshuis werd verwoest en de helft van de wederdopers werd vermoord.
In 1795 -toen Polen werd opgedeeld tussen Pruisen, Oostenrijk en Rusland- werden de Hollanders onderdanen van de tsarina. „Gedreven door het gebrek aan land en misschien ook door de rusteloosheid die landverhuizers eigen is”, trokken de Hollanders verder stroomopwaarts, naar Wolynië.
Aan het eind van de 18e eeuw kregen de Hollanders het opnieuw zwaar, toen tsaar Alexander III de buitenlandse kolonisten -die door Catharina de Grote met open armen waren onthaald- begon te beschouwen als een gevaar voor zijn rijk. Hij verbood de verdere verkoop van grond, waardoor het akkerland steeds meer versnipperd raakte.
Vandaar dat een aantal Hollanders onder de nieuwe tsaar -die landverhuizers goedkope grond achter de Oeral aanbood- besloot naar Siberië te vertrekken. In 1911 en de jaren daarna verruilden enkele honderden gezinnen Wolynië voor Siberië.
Het leven van de achterblijvers bleef er een van moeite en verdriet. Tijdens de Eerste Wereldoorlog brandden kozakken de kolonies plat, zodat ze niet in handen van de Duitsers vielen.
Oer-Duitsers
Twintig jaar later werd Polen opnieuw opgedeeld tussen beide buurlanden. Weliswaar kwamen de Hollanders weer onder Russisch gezag, maar aangezien Duitse etnologen hen als een soort oer-Duitsers beschouwden, werden ze samen met de Duitsers ”heim ins Reich” gebracht.
Door Heinrich Himmler bestempeld als ”T-gevallen” (twijfelgevallen) kwamen de Pools sprekende ”Hauländer” in speciale kampen terecht, waar „het Poolse vernis van hun volksziel” moest worden gekrabd. Vervolgens moesten ze zich vestigen in Duitse kolonies in Oost-Polen. Anderen werden gedwongen mee te vechten aan het Oostfront. Op het einde van de oorlog vluchten ze samen met de Duitsers naar Duitsland, waarna ze uitwaaierden over de latere Bondsrepubliek en DDR.
De Hollanders in Siberië werd evenmin lang rust gegund. De Eerste Wereldoorlog kwamen ze weliswaar ongeschonden door, maar na de Russische revolutie van 1917 woedde er in de taiga bijna tien jaar lang een strijd tussen bolsjewieken en aanhangers van de tsaar, waaronder ook Pichtinsk had te lijden.
Nadat de Roden hun macht hadden gevestigd, brak de Grote Terreur onder Stalin aan. De ellende begon pas echt, toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Stalin beschouwde de Duitse kolonisten, onder wie de Hollanders, als een soort vijfde colonne en liet hen allemaal -kinderen en 50-plussers uitgezonderd- naar de Goelag deporteren. Na de oorlog keerden de Hollanders -de mannen slechts mondjesmaat- naar Pichtinsk terug.
Protestanten
”Het hemels vaderland” is een intrigerend boek over een kleine groep Nederlanders die 400 jaar lang in den vreemde zijn eigen identiteit wist te handhaven. Vooral de gesprekken met ”Holendry” als Stanislav Jarocki, mevrouw Zelent, Jozefina, Wieslawa Jackowiak geven het verhaal kleur. Hun herinneringen gaan tot ver in de 20e eeuw terug. Nadeel is wel dat daardoor de chronologie van de geschiedenis -Rijs neemt zijn reis als leidraad- wordt onderbroken, zodat de lezer soms de rode draad even kwijt is.
Wat in het boek niet altijd even goed uit de verf komt, zijn de godsdienstige opvattingen van de Hollanders. Aanvankelijk lijkt Rijs de aanhangers van Maarten Luther op één hoop te gooien met „nieuwe predikers voor wie zelfs de sacramenten niet meer heilig waren en die het Godsrijk op aarde beloofden” (blz. 24). Pas op bladzijde 48 introduceert hij het woord wederdopers en blijkt dat „veel” landverhuizers tot deze groep moeten worden gerekend.
De verwarring wordt mede in de hand gewerkt doordat Rijs zowel de volgelingen van Luther als de wederdopers omschrijft als protestanten - iets wat volgens de gangbare definities weliswaar juist, maar niet erg praktisch is.
De verdere godsdienstige ontwikkeling van de Hollanders blijft eveneens vaag. Aan de Bug blijken de Hollanders eerst Moravische Broeders als predikant te hebben, later gevolgd door lutherse predikanten uit Thorn of Danzig. In 1925 blijkt ouderling Wilhem Hildebrant in Pichtinsk tijdens de huisbijeenkomsten zelfs kinderen te dopen!
Toornige God
Van het verslag dat Rijs doet van een gebedsdienst in Pichtinsk wordt de lezer evenmin wijzer. „Al luisterend begin ik te begrijpen hoe het geloof in de toornige God het dorp had samengebonden. Iemand die zich niet als een Hollander -dat wil zeggen als een goede protestant- gedroeg, keerde zich niet alleen tegen zijn familie, de buren en de ouderling, nee, zo iemand trotseerde God zelf. Dat zou van een hoogmoed getuigen die het voorstellingsvermogen van de diep gelovige Hollanders ver te boven ging.”
Niettemin heeft de auteur van ”Het hemels vaderland” schitterend werk geleverd. En net op tijd, zo lijkt het. Want „het is stil in Pichtinsk. Veel jongeren zijn weer vertrokken naar de stad, en deze keer hebben ze hun ouders meegenomen. (…) Soms, als hij tegen de avond op weg naar huis langs een van die leegstaande boerderijtjes komt, bekruipt Pjotr het gevoel dat hij naar het opgebaarde lichaam van een dode kijkt. Met een zucht zegt hij: „Ik denk dat het dorp over een jaar of tien niet meer bestaat.””