Zwarte vlucht
In Sociologie (1e jaargang no. 4) analyseert Joke van der Zwaard de motieven van allochtonen om al dan niet naar een betere buurt te verhuizen. Het huidige politieke klimaat maakt zowel de oude stadswijk als de suburbane wijken minder aantrekkelijk voor de sociale stijgers onder hen.
In ieder geval vindt zij het onjuist om de trek van allochtone sociale stijgers vanuit de stad naar de omliggende gemeenten te betitelen als ”zwarte vlucht”. Daarmee schept men een eenzijdig en tendentieus beeld. Zij reageert daarmee op een eerder artikel, waarin de motieven van middenklasse Surinamers aan de orde kwamen om de oude Rotterdamse stadwijken te verruilen voor een suburbane woonwijk.Turkse echtparen waarvan de vrouw in Turkije geboren is, blijven graag in een etnisch gemengde stadswijk wonen, ook al zouden ze een huis in een van de randgemeenten kunnen betalen. Zij zijn beducht dat ze daar geen aansluiting zullen vinden bij de overwegend blanke bevolking.
De groeiende aversie tegen de islam speelt daarbij zeker een rol. Op dat punt verschilt de positie van Turken met die van de Surinamers.
In een allochtone achterstandsbuurt willen de allochtone stijgers echter ook niet blijven. Er moeten Nederlanders in hun buurt wonen en dan geen uitkeringstrekkers maar mensen die werk hebben.
Jack Burgers, een van de auteurs van het eerdere artikel over het verhuisgedrag van Surinamers, ziet niet zo veel verschil tussen hun conclusies en die van Joke van der Zwaard. In beide gevallen zou blijken dat klasse belangrijker is dan etniciteit.
Dat zal waar zijn. Wanneer er echter, zoals bij Turken en Marokkanen, ingrijpende religieuze verschillen bestaan met de autochtone bevolking, is dat wel degelijk van invloed op het verhuisgedrag. Men heeft dan meer behoefte om bij elkaar in de buurt te wonen. Onder autochtone Nederlanders die tot de gereformeerde gezindte behoren is dat niet anders.
Mens en Maatschappij (80e jaargang no. 4) bevat een artikel van Ariana Need en Nan Dirk de Graaf van de Nijmeegse Radboud Universiteit over het wisselen van kerkgenootschap en het zich bekeren tot een christelijke kerk. Zij constateren dat kerkverlating de laatste decennia veel aandacht heeft gekregen, maar dat er nauwelijks empirische studies zijn over het omgekeerde proces. En dat laatste geldt ook van de kerkelijke overgangen. Dat komt ook wel omdat beide verschijnselen niet frequent voorkomen.
Door de gegevens van een twintigtal onderzoeken te combineren, kwamen voldoende respondenten beschikbaar om deze verschijnselen te analyseren. Daarbij moest men grofmazig te werk gaan. Naast de categorieën geen, katholiek en hervormd onderscheidt men alleen gereformeerd en anders. Dat betekent onder meer dat alle overgangen tussen kerkverbanden van gereformeerde signatuur buiten beschouwing blijven.
De belangrijkste stroom van kerkelijke overgangen gaat van gereformeerd naar hervormd. Dat ondersteunt de liberale richtingshypothese: mensen gaan van streng naar minder streng.
Bekeringen komen vooral voor onder mensen met een kerkelijke partner. Van de buitenkerkelijken die een dergelijke relatie aangaan met een hervormde, wordt 38 procent hervormd. Is er sprake van een gereformeerde partner dan komt nagenoeg hetzelfde percentage uit de bus. Alleen bij een katholieke partner ligt het percentage bekeringen lager (23).
De omgekeerde ontwikkeling komt echter veel vaker voor. Van de gereformeerden met een buitenkerkelijke partner wordt 76 procent afvallig, van de hervormden 82 procent en van de rooms-katholieken 81 procent. Verder geldt dat rond de 40 procent van de hervormden en gereformeerden met een katholieke partner buitenkerkelijk wordt.
Alles bij elkaar cijfers die niet echt verrassen, al geven ze wel meer gedetailleerde informatie dan tot dusver beschikbaar was. Zo’n 2000 jaar geleden schreef Paulus al: „Trek niet een ander juk aan met de ongelovigen.”
Denkwijzer (5e jaargang no. 5), het studieblad van de ChristenUnie, bevat een interview met senator E. Schuurman over de fundamentele problemen van onze maatschappij. „Onze democratie heeft altijd een gemeenschappelijke basis gehad”, aldus Schuurman. „We wisten samen wat rechtvaardigheid was. Maar dat weten we niet meer. Dat is het probleem (…) Ik denk wel eens dat er rampen nodig zijn voordat we met z’n allen tot bezinning komen.”
Hij beschouwt zichzelf niet als pessimist. Hij put hoop uit de opstelling van radicale jonge mensen. Daarbij denkt hij aan jeugdkerken en jongerenorganisaties als Time to Turn. Daar lijkt een nieuwe reformatie gaande te zijn.
De senator vindt dat wij zonder nadenken de onderwijspacificatie toegepast hebben op het islamitisch onderwijs. „In onze ongelooflijke naïviteit hebben we gedacht dat we die grote groepen moslims allemaal wel aan konden.”
Te gemakkelijk vonden ook de christelijke partijen: „Dat is ons recht, dus ook hun recht.” Nu we de moslimscholen eenmaal hebben, draai je dat niet meer terug, zo concludeert hij.
Overigens ziet hij daarbij over het hoofd dat een partij als de SGP altijd veel gereserveerder, om niet te zeggen afwijzender gestaan heeft ten opzichte van islamitische scholen.
Dr. C. S. L. Janse, oud-hoofdredacteur RD