Visserijakkoord
Voor het eerst sinds jaren zijn niet alle vissers somber gestemd over het resultaat van het traditionele Brusselse decemberoverleg. De afgelopen dagen vergaderden de visserijministers van de EU-landen over de quota, de vangstlimieten voor de verschillende soorten vis voor 2006.
De afgelopen vijf jaar heeft deze visserijraad met name het quotum voor schol behoorlijk verminderd en is telkens gesnoeid in het aantal dagen waarop de schepen uit mogen varen. Dit jaar zijn de quota slechts enkele procenten verlaagd en ook de aangekondigde zeedagenkorting is afgezwakt. Minister Veerman mag daarom gerust spreken van een bevredigend resultaat.Ook dat is echter relatief, gezien de kortingen die de sector in de achterliggende jaren zijn opgelegd en die al tot reductie van de vloot hebben geleid. Het oorspronkelijke voorstel van de Europese Commissie was echter een vangstvermindering van zowel schol als tong met 15 procent. De biologen van de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee adviseerden zelfs de vangst van schol vrijwel te halveren. Die inzet typeert het traditionele getouwtrek tussen vissers en biologen. De minister is daarbij de schuurpaal die ook nog rekening moet houden met de belangen van de andere EU-landen. De sector kan zich hierbij gelukkig prijzen met de huidige minister. Veerman had gedreigd desnoods tot de Kerst te blijven zitten om zijn gelijk te krijgen.
Waar komt het onbegrip tussen biologen en vissers toch vandaan? De vissers beweren dat ze met eigen ogen zien dat er genoeg schol in de zee zit. Biologen erkennen dat de stand niet achteruit is gegaan maar dat er toch te weinig volwassen dieren zijn om op de lange duur een stabiele hoeveelheid schol te garanderen. Zij willen de scholvangst bovendien terugdringen omdat er zo veel kabeljauw meegevangen wordt. De vissers ontkennen dat weer. Die zeggen zelf zo verstandig te zijn dat ze de zee niet zullen leegvissen, omdat ze dan in hun eigen vlees snijden. Bij de sterke (internationale) concurrentie valt op die laatste bewering wel wat af te dingen.
Toch moet dat het leidende principe blijven: duurzame vangst in plaats van roofbouw. Dat is de praktische vertaling van de scheppingsopdracht tot bouwen en bewaren, ook op zee. Maar betekent dat dat er niets mag veranderen aan een ecosysteem?
De angel van het visserijoverleg is de al jaren dominerende drang om de kabeljauwstand in de Noordzee weer te herstellen. Ook biologen raken er echter steeds meer van overtuigd dat er andere factoren een rol spelen bij de dreigende uitsterving van de kabeljauw in de Noordzee. Het zeewater warmt geleidelijk op en de zoutgraad verandert, als gevolg van het versterkte broeikaseffect en verschuivingen in wereldwijde zeewaterstromen. In 24 jaar tijd is het Noordzeewater 0,5 graad warmer geworden, waardoor het territorium van diverse vissoorten tientallen tot honderden kilometers in noordelijke richting is opgeschoven.
Het is daarom een illusie dat de kabeljauw terugkeert door het beperken van het tong- en scholquotum. Uiteraard blijft het een verstandig besluit om de Britse kabeljauwvloot in te tomen door de quota voor de vangst van kabeljauw met 15 procent te beperken.