Mooie miniaturen van Kossmann
Ernst Heinrich Kossmann (1922-2003) behoort tot de meest vooraanstaande Nederlandse historici. Zijn werk concentreert zich op de politieke geschiedenis en het politieke denken sinds de zestiende eeuw. Kossmanns studies behoren tot de canon van de politieke geschiedschrijving. Bekendheid verwierf hij vooral met zijn vergelijkend overzicht van de Nederlandse en de Belgische geschiedenis: ”De Lage Landen 1780-1940. Anderhalve eeuw Nederland en België” (1976), waarop tien jaar later een aanvulling over de geschiedenis tot 1980 verscheen.
Geschiedenis is als een olifant” is een bundel van eerder gepubliceerde opstellen, nu samengevoegd en van een korte levensschets en inleiding voorzien. De bundel bevat een autobiografische schets, zes opstellen over politieke theorie, vier over achttiende- en negentiende-eeuwse politieke geschiedenis, twee bijdragen over historisme en conservatisme en vier cultuurhistorische essays. Een impressie.Kossmann groeide op in een geleerd en cultureel milieu. Aangetrokken door de ruime horizonten van de geschiedschrijving, die meer dan enige andere geesteswetenschap zich leent tot weidse concepten, ging hij in 1945 geschiedenis studeren. In 1954 promoveerde hij op een Franstalig proefschrift over de Fronde, een beweging (1648-1653) die zich verzette tegen het vorstelijk absolutisme. Een Frans historicus heeft dit boek als bijna geniaal getypeerd.
Na enkele jaren arbeid in Leiden en Londen aanvaardde hij in 1966 een hoogleraarschap aan de Groningse universiteit, waaraan hij tot 1987 verbonden bleef. Zijn maatschappelijk leven heeft zich dus afgespeeld binnen de grenzen van de universiteit. Dit leven, zo merkt hij zelf op, behoort ongetwijfeld tot de meest denkbare vredige levens.
Nederlandse Opstand
Een uitvoerige beschouwing is gewijd aan de legitimatie van de Nederlandse Opstand (Tachtigjarige Oorlog). Was hier geen sprake van opstand tegen het wettig gezag van koning Filips II? Vele tijdgenoten hebben met dit probleem geworsteld en gezocht naar rechtvaardiging van dit verzet, waarbij tot het laatst toe werd vastgehouden aan de fictie van trouw aan de koning en het onderscheid tussen ambt en persoon. Dit was echter op den duur niet vol te houden en in een lang en ingewikkeld proces van politieke theorievorming kwam men tot de conclusie dat het wettige en hoogste gezag in de Nederlanden van oudsher had berust bij de Staten-Generaal en dat deze ook het recht hadden, in geval van tirannie, de gehoorzaamheid aan de koning op te zeggen.
Boeiend is het opstel over de verlicht-conservatieve denker Elie Luzac (1721-1796) voor wie Verlichting redelijkheid en harmonie betekende en die, met behoud van de traditionele dogma’s, een christendom van veel vrijheid voorstond. Opmerkelijk is de inhoud van zijn conservatisme, dat niets van doen heeft met de populaire beeldvorming van conservatisme als star en onveranderlijk. Integendeel: Luzac en zijn geestverwanten, schrijft Kossmann, benadrukken juist de verscheidenheid van het leven dat vol tegenstellingen en spanningen is: „Verscheidenheid en contrast zijn de kenmerken van de microkosmos der ziel.”
Aansluitend hierop is de beschouwing over het politieke conservatisme als cultuurhistorisch verschijnsel, een beschouwing die zich toespitst op de Duitse Romantiek die, zo voegen wij er aan toe, de wereld zo veel moois en diepzinnigs heeft geschonken. Romantici als Adam Müller en Friedrich Schlegel zeiden hun conservatisme te baseren op hun romantische liefde voor de gegeven werkelijkheid. Daarbij werden ze niet moede hun leer tegenover de verlichtingsideeën te plaatsen, waarbij zij het steeds zo voorstelden „alsof hun meningen de verdienste hadden het leven in al zijn beweeglijkheid te vatten, terwijl de revolutionaire ideeën niets anders dan schematische abstracties waren, van de realiteit vervreemde, willekeurige, door mathematische heerszucht beheerste, dode rationaliteit.” Een fraaie beschouwing.
Thorbecke
Datzelfde geldt voor het opstel over Thorbecke en het historisme, de geschiedbeschouwing die het unieke van elk historisch proces benadrukt en, evenals het conservatisme, eerbied heeft voor het historisch gewordene. Op overtuigende wijze laat Kossmann, die in deze beschouwing ook Thorbeckes grote tijdgenoot Von Ranke betrekt, zien hoezeer Thorbecke geworteld was in het ideeëngoed van de Duitse Romantiek.
Kleine historische miniaturen zijn de essays over de betekenis van de universiteit, de verhouding tussen socialisme en cultuur, de historicus Huizinga en de essayist en cultuurcriticus Menno ter Braak.
In het essay over socialisme en cultuur trof mij het zuivere idealisme van mensen als Henriëtte Roland Holst en Gorter die hun kunst in dienst wilden stellen van het socialisme dat de mensheid naar een betere toekomst zou leiden, een voor ons nauwelijks meer navoelbaar ideaal dat echter velen, en beslist niet de minsten, heeft bezield. Kossman schrijft hierover met het respect én de afstand van de historicus.
Huizinga
Waardevol is het essay over Huizinga voor wie hij veel respect heeft, die hij de grootste historicus van de twintigste eeuw noemt, wiens werk door de elegante stijl heel toegankelijk is gebleven, maar tegenover wie hij in wezen steeds heel vreemd is blijven staan. Huizinga’s nadruk op de verbeelding, diens literaire stijl, alsmede de afkeer van eigen tijd en cultuur, omschrijft Kossmann als vreemd aan zijn eigen nuchterheid en fundamenteel opgewekt levensgevoel.
De bundel, helaas als een te dikke en weinig fraaie paperback uitgegeven, besluit met een kort portret van Ter Braak wiens werk voor Kossmann in zijn jeugd van veel betekenis is geweest en die aan het begin heeft gestaan van zijn weg tot de geschiedenis.
Deze rijke bloemlezing geeft een goede indruk van Kossmanns betekenis als historicus en zal de aandachtige lezer veel intellectueel genoegen geven.
N.a.v. ”Geschiedenis is als een olifant. Een keuze uit het werk van E. H. Kossmann”, samengesteld en ingeleid door Frank Ankersmit en Wessel Krul; uitg. Bert Bakker, Amsterdam 2005; ISBN 90 351 2695 5; 418 blz.; € 25,-.