Bedrog
De grootste bekommering van een christen is die over zijn geestelijke staat. Hij moet weten of hij geestelijk levend of dood is, of hij in Gods gunst of nog onder Zijn toorn is. Hij moet weten of hij in de staat van de genade of nog in de staat en onder de heerschappij van de zonde is. Het is onmogelijk dat iemand enige vaste en ware vertroostingen hebben kan, tenzij hij vooraf weet hoe zijn zaken voor God staan.
Dit is een werk van groot onderzoek. De arme mens bedriegt zich licht daarin, indien hij niet zorgvuldig op zijn hoede is om de vreemde sprongen van zijn eigen hart en de diepte van de satan (welke beide toeleggen om hem hierin te misleiden) aandachtig gade te slaan. Het hart is immers arglistig, meer dan enig ding, ja, dodelijk. Wie zal het kennen?De apostel had door ondervinding geleerd hoe listig de satan onder de Korinthiërs speelde, waarvoor hij hen ook waarschuwde. „Opdat de satan over ons geen voordeel krijge, want zijn gedachten zijn ons niet onbekend” (2 Korinthe 2:10,11).
Daarbij komt nog dat iemand die inderdaad geestelijk dood is, zich zo mooi kan voordoen dat hij bijkans de naam heeft van te leven. Toch heeft hij de kracht van de godzaligheid waarlijk verloochend. Die mensen kunnen dan nog zo pronken met die gedaante, dat ze hiermee anderen bedriegen.
Hermannus Witsius, professor en predikant te Utrecht (”Geestelijcke printen”, 1741)