Goes keek tijdens Reformatie de kat uit de boom
GOES - De invloed van Goes op de Nadere Reformatie was groot met mannen als Witsius en Smytegelt. Tijdens de Reformatie bleef het kalm in de Zeeuwse plaats. Bijna alle beelden in de Grote Kerk bleven gespaard.
Dat stelde M. Quist dinsdag tijdens de tweede lezing in een serie winteravondlezingen in het kader van 600 jaar kerken in Goes. Handelsbetrekkingen tussen Antwerpen, Vlissingen en Middelburg zorgden ervoor dat het lutherse gedachtegoed zich in de zestiende eeuw snel verspreidde. Omdat in Antwerpen een van de grootste drukkerijen van West-Europa stond, zat Zeeland „dicht bij het vuur.”Ook plaatselijke overheden vormden een gunstige voedingsbodem voor de „nije leer.” Zo stond Veere onder invloed van de Schotse calvinisten door de levendige wolhandel met het land van de reformator John Knox. De markies van Veere was humanistische ideeën toegedaan en liet het calvinisme op een tolerante wijze gedijen, aldus Quist.
Toch concludeerde Quist dat tijdens de Reformatie in Zeeland vooral de kat uit de boom is gekeken. Pas nadat prins Willem van Oranje de macht overnam, bekende men kleur. Een heftige beeldenstorm bleef in Goes dan ook uit. De Grote Kerk was in 1566 twee dagen gesloten en men hield er ’s nachts de wacht. Enkele beelden sneuvelden in die tijd.
Op 29 september 1578 hielden de rooms-katholieken de laatste dienst in de kerk. Op 1 december ontving de hervormde predikant zijn salaris uit de stadskas.
Was de invloed van Goes tijdens de Reformatie klein, tijdens de Nadere Reformatie was die des te groter. Mannen als Witsius, Barenzonius en Smytegelt waren van grote invloed in die periode. Witsius had internationale invloed, Smytegelt wordt nog altijd gelezen. Quist karakteriseerde Smytegelt als een trouwe zielszorger en geliefd prediker, maar betreurde het dat hij niet krachtig de zekerheid van het geloof preekte.
Stadsgriffier en medeorganisator van de lezingenserie J. Adriaanse nuanceerde dit beeld wat. Hij had ook enkele historische feiten na weten te trekken. Zo kwam hij erachter dat de vader van Smytegelt geen boekhandelaar was, zoals aangenomen, maar een van de meest welgestelde Goese industriëlen uit zijn tijd.
In zijn benadering van de Nadere Reformatie stelde Quist dat de mystiek die daarin aanwezig is, al lang voor 1500 aanwezig was binnen de kloosterorden. De inleider noemde Thomas à Kempis met zijn bekende boek ”De navolging van Christus”, maar ook de Duitse lutheraan Johan Gerhard en de Engelsman Lewis Baily met zijn in 1613 geschreven boek ”Praktijk der godzaligheid”. „Uit zulke geschriften bleek het verlangen naar nadere reformatie, striktere toepassing van het geloof in het persoonlijke leven. Het ontbrak in de prediking aan een oproep tot bekering en het innerlijke leven ging verschralen.”
De Nadere Reformatie wilde de aandacht verplaatsen naar het persoonlijke ervaren van de gemeenschap met God, maar dit leidde er volgens Quist al snel toe dat de mens te veel met zichzelf bezig was en in de prediking centraal kwam te staan. De inleider had met name voor de zogenoemde conventikelen of gezelschappen, waarin men het geestelijk leven besprak, geen goed woord over. Hierin bleken volgens hem duidelijk de doperse invloeden op het piëtistisch protestantisme. Later op de avond lichtte hij zijn benadering toe aan de hand van zijn eigen ervaringen in deze kring, waar men „elkaar op geestelijk gebied vliegen af zat te vangen.” Adriaanse benadrukte in een reactie dat men de Nadere Reformatie niet moet afmeten aan haar uitwassen, en de grote lijnen die er vanaf de Reformatie lopen in het oog moet houden.