„Iedereen gebaat bij geslaagde WTO-top”
AMSTERDAM - In Hongkong begint dinsdag de zesde ministeriële bijeenkomst van de Wereldhandelsconferentie (WTO). Volgens Howard Nicholas van het Institute for Social Studies in Sri Lanka wordt de top vooral een feestje van de rijke landen.
Regeringsleiders van over de hele wereld zullen zich de komende dagen in Hongkong buigen over de handelspolitiek voor de komende jaren. Belangrijk vraag is in hoeverre handelsbarrières toegestaan zijn. Het gaat daarbij niet alleen om importtarieven, maar ook om subsidies op bijvoorbeeld het gebied van landbouw.Ontwikkelingslanden zijn gebaat bij protectie van hun handel door tariefmuren, betoogde Howard Nicholas zaterdag tijdens een debat over de WTO-top in Amsterdam, een initiatief van onder meer het Nederlands Platform Milleniumdoelen en de Coalitie voor Eerlijke Handel. „Zij hebben tijd nodig om hun eigen industrialisatieproces op orde te brengen. Vrijwel alle ontwikkelde landen hebben zo’n periode nodig gehad, denk aan China en Japan.”
Vrijhandel zonder meer verwoest de economie in ontwikkelingslanden omdat zij simpelweg niet kunnen opboksen tegen de westerse markt, aldus de Sri Lankaan.
Hij denkt echter niet de grote landen binnen de WTO zich daar werkelijk druk om maken. Voor hen telt vooral het eigenbelang. „Er komt echt geen serieuze discussie over de landbouw.” Dat is de sector waar de ontwikkelingslanden met name van afhankelijk zijn.
Greetje Lubbi van Jubilee, een organisatie die pleitte voor het kwijtschelden van de schulden van ontwikkelingslanden, bracht de Doha Ontwikkelingsronde in herinnering: een project dat 148 regeringsleiders in 2001 lanceerden met het doel handelsafspraken te maken die duurzaam positief uitpakken voor ontwikkelingslanden.
De leiders waren het erover eens dat het huidige handelssysteem voor ontwikkelingslanden onvoldoende mogelijkheden bood om daadwerkelijk te profiteren van de handel. De prijs van producten als koffie, katoen en suiker, waren ontzettend gedaald.
„Kunnen we de weg terugvinden naar de echte ontwikkelingsagenda of zijn we enkel gevangen in vermeend eigenbelang?” vroeg Lubbi zich af. Ze noemde het frappant dat de steun die Amerika aan de eigen katoenboeren geeft (3,5 miljard dollar ofwel 2,1 miljard euro) hoger is dan de waarde van de hele Amerikaanse productie. Ondertussen kunnen de Afrikaanse katoenboeren door die subsidies nauwelijks het hoofd boven water houden. De Amerikaanse producten worden te goedkoop aangeboden.
Volgens ambtenaar bij het ministerie van Buitenlandse Zaken Otto Genee, die jarenlang vertegenwoordiger van Nederland was binnen de WTO, zijn ontwikkelingslanden gebaat bij een geslaagde WTO-top. Hij noemde het EU-voorstel om vanaf 2010 te beginnen met het langzaam afbouwen van exportsubsidies.
Handelsliberalisatie is ook niet per definitie slecht voor ontwikkelingslanden, betoogde hij. „Vraag is alleen waar en wanneer. Moeten zij ook direct de markten openen? Dat is een genuanceerd verhaal.”
Daar sloot econoom Chris Ebbers van de Vrije Universiteit in Amsterdam zich bij aan. „Liberalisering van de landbouw heeft een verschillend effect op verschillende landen. Je kunt niet zonder meer zeggen dat het afschaffen van bijvoorbeeld Amerikaanse tariefmuren zonder meer leidt tot groei in de ontwikkelingslanden.”
Zelfs GroenLinkskamerlid Kees Vendrik, die weinig verwachtingen van de WTO-top zei te hebben, moest zaterdag erkennen dat het zonder de WTO pas echt een „jungle” zou zijn. „Het is het beste van alle kwaden. Daarom is het goed dat de WTO er is.”
„Ook voor ontwikkelingslanden”, aldus Genee. „Zij hebben de laatste jaren binnen de WTO verschillende aanklachten tegen grote landen gewonnen. Het werkt dus.”