„Kerstenen cultuur is nog nooit gelukt”
APELDOORN - Geen gemeentepredikant, maar docent en schrijver. Zo ziet dr. Th. van den End zijn roeping in de kerk. De Apeldoornse zendingshistoricus, in dienst van de Gereformeerde Zendingsbond (GZB), ging onlangs met pensioen. Maar vertalen blijft zijn dagelijks werk.
Thomas van den End werd op 12 oktober 1940 geboren in de hervormde pastorie van Melissant. Zijn moeder was een zus van de bekende ds. G. Boer.De wens om in de zending en meer in het bijzonder in het verband van de GZB werkzaam te zijn, kwam bij Van den End op toen hij een jaar of zeven was. „Mijn moeder had van huis uit de liefde voor de zending en de GZB meegekregen en gaf die door. Ze was graag zelf uitgegaan als zendingsverpleegster.”
Na zijn studie theologie en geschiedenis in Utrecht zag hij het ambt van gemeentepredikant niet voor zich weggelegd. „Ik heb er de bekwaamheden niet voor.”
Hij werd geschiedenisleraar aan het Christelijk Streeklyceum in Ede. In die tijd polste ds. H. A. van Slooten, een goede bekende van het gezin en lid van het hoofdbestuur van de GZB, hem of hij docent kerkgeschiedenis in Jakarta zou willen worden. „Ik aarzelde geen seconde: Ja! Ik was nog vrij man en zag het als een logisch vervolg op mijn studie.”
Van den End rondde eerst zijn proefschrift af -over een relatief onbekend onderwerp: het Italiaanse protestantisme in de negentiende eeuw- en begon in 1968 met de opleiding in het Zendingshuis te Oegstgeest. In juni 1970 kon hij naar Jakarta vertrekken en zijn werkkring aan de Theologische Hogeschool (STT) aanvaarden.
Daar constateerde hij al snel dat het aantal publicaties in het Indonesisch op zijn vakgebied minimaal was. Hij moest dus zelf voor boeken gaan zorgen. „De vraag was: welke? Niet wat ik te vertellen had, was belangrijk, maar wat theologen uit alle eeuwen nagelaten hebben of wat de zendelingen als grondleggers van de Indonesische kerken hebben gezegd en gedaan. Mijn hoofddoel was de geschiedenis van de algemene kerk en die van hun eigen kerken openleggen voor het Indonesische publiek.”
Vertaalwerk
Van den End heeft bijzonder veel geproduceerd. Slechts een greep uit zijn vertaalwerk: de biografie van W. J. Kooiman over Luther, die van G. Sizoo over Augustinus, van Augustinus onder meer diens Belijdenissen, Calvijns Institutie (verkort) en in 2000 een ”magnum opus” onder de titel ”Zestien basisdocumenten van het calvinisme”. Daarin staan onder meer volledige vertalingen van de Drie Formulieren van Enigheid, de Westminster Confessie en de Grote en Kleine Catechismus van Westminster.
Van den End beschouwt zichzelf als zendingshistoricus, niet als zendingstheoloog. Dat neemt niet weg dat hij ook inhoudelijk een visie heeft op zending en haar samenhang met de cultuur. Zending is voor hem het planten van Gods Woord in een andere cultuur, zonder de illusie dat je die cultuur voor 100 procent kunt kerstenen. „Dat is nog nooit gelukt.”
Iets dergelijks geldt voor de boeken die hij vertaalt. „Wat je als westerling aan theologische literatuur aanreikt, is niet altijd meteen relevant in de Indonesische context. Dat neemt niet weg dat de westerse klassieken -Augustinus, Luther, Calvijn, de gereformeerde belijdenisgeschriften- het waard zijn om ook daarginds gelezen te worden. Het zijn bronnen van de christelijke kerk.
Maar men staat in Indonesië wel voor andere uitdagingen dan hier. Zo is in onze Nederlandse belijdenis de Drie-eenheid geen strijdpunt, maar in Indonesië wel. De vooroudercultuur, zo belangrijk in Indonesië, speelde en speelt in Nederland geen rol. De opstellers van de belijdenisgeschriften hadden niet te maken met de islam. Daarom zal in Indonesië een ander belijden moeten groeien.”
De Apeldoornse zendingshistoricus schreef ook een boek over de ontmoeting tussen christendom en islam (vier drukken) en een commentaar van 800 bladzijden op de brief aan de Romeinen (eveneens vier drukken).
Vooral in dit laatste boek heeft hij iets van zichzelf kunnen geven. „Bij het schrijven had ik voortdurend de wettische vroomheid van de islam voor ogen, die zo sterk lijkt op die van de Joden tegen wie Paulus opponeert.”
Migrantenkerken
Toen Van den End in 1980 weer naar Nederland terugkeerde, kreeg hij als taak om enkele zendingsarchieven voor publicatie te bewerken. In 1991 kwam hij weer exclusief in dienst van de GZB, met de opdracht het vertaalprogramma uit de jaren zeventig voort te zetten. Dat werk gaat nog steeds door.
Behalve het werk voor Indonesië waren er de publicaties in Nederland, met als doel de zendingsgeschiedenis hier bekend te maken. Hij was naast prof. P. N. Holtrop en anderen actief in de Werkgroep voor de Geschiedenis van de Nederlandse Zending en Overzeese Kerken, die al een groot aantal uitgaven op dit gebied bezorgde; begin dit jaar nog twee grote bronnenpublicaties over de Molukse kerken in de negentiende eeuw.
De zendingshistoricus hoopt op meer aandacht voor de migrantenkerken in Nederland. „De volgende generaties christenmigranten zouden wel eens gevoelig kunnen blijken voor de aantrekkingskracht van de islam, zoals in de Verenigde Staten en Zuid-Afrika het geval is met jonge gekleurden. De islam benadert hen daar als mede door de blanken gediscrimineerden. En ze doen dat met succes. De afstandelijkheid van de Nederlandse christenen ten aanzien van gekleurde broeders en zusters kan maken dat die zich van Christus afwenden.”
Van den End heeft een genuanceerd oordeel over de huidige godsdienstconflicten in Indonesië. „De Indonesische kerk heeft tussen 1950 en 1980 een grote voorsprong gehad in het leger, de ambtenarij en het onderwijs. Bovendien werden in die tijd vele tienduizenden moslims christen. Nu is er onder de moslims een beweging die de christenen ’hun plaats wil wijzen’. De kerk heeft er moeite mee om aan die steeds duidelijker wordende minderheidspositie te wennen.”
Maar christen-zijn is „uitgaan buiten de legerplaats, Zijn smaadheid dragende”, zegt Van den End. „Wat niet wegneemt dat de kerk recht heeft op bescherming door de overheid tegen de dwingelandij van de op zich kleine fundamentalistische stroming in de islam. De overheid blijft wat dit betreft in gebreke. De bommenleggers worden wel gearresteerd, maar de wijdere ring van sympathisanten en geweldplegers wordt ongemoeid gelaten.
Het is goed dat wij op de hoogte blijven van de moeilijkheden die onze geloofsgenoten op vele plaatsen in de wereld ondervinden.”