Oprecht
„Ik heb lief, die Mij lief hebben; en die Mij vroeg zoeken, zullen Mij vinden.”
Spreuken 8:17 Werd de zelfbeproeving maar oprecht gedaan door degenen die zich voor christen uitgeven. De meesten onder hen zouden bevinden dat zij de proef niet kunnen doorstaan, maar tekortschieten. Zij vertonen nog de gedaante van de liefhebbers en vroege zoekers van zichzelf en van de dingen van deze wereld.
Indien Jezus nu zou vragen aan een naamchristen, zoals Hij aan Petrus deed: „Hebt gij Mij lief?” Zou u dan met Petrus kunnen antwoorden: „Ja Heere, gij weet dat ik U liefheb?”
O, het is er, ben ik bang, zo ver vandaan. Want u hebt geen ware kennis van Jezus, maar bent onwetende, blinde en arme duisterlingen. Misschien mag u een letterkennis van Hem hebben, maar u hebt geen hoogachting voor Jezus. Hij staat bij u op een lage prijs. U hebt geen rusteloze begeerte naar een hele Jezus. Het is een begeerte die plotseling opkomt en dan weer snel verdwijnt, zoals een vroeg opkomende dauw en als een morgenwolk die snel verdwijnt.
O mondbelijder, als Jezus u zou vragen: „Wien zoekt gij?” zoals Hij aan Maria deed, zou u Hem kunnen antwoorden: „Wij zoeken U, o Heere Jezus?”
Nee toch! U hebt nooit een recht gezicht gehad dat u Jezus nog mist en bent over dat gemis nooit recht bedroefd geweest. U leeft gerust en hebt goede moed. U zegt dat u Hem zoekt, maar uw zoeken is harteloos, traag en ongestadig.
Eduard Meiners
predikant te Emden
(”Christus alles en in allen”, 1738)