Geloven met ontzag en angst
”Knielen op een bed violen” ligt in drievoud op tafel, daaromheen zitten Klaas Kuyper (25), Marja Pieterse (21) en Marjolein Ouwerkerk (19). Klaas ontwikkelt websites en is deeltijdstudent godsdienst pastoraal werk in Ede, Marja loopt stage bij stichting De Vluchtheuvel in het kader van haar studie maatschappelijk werk en Marjolein is dit jaar begonnen aan de studie Nederlandse taal en cultuur in Leiden. Terwijl de muizen over de vloer en de muren van de Amsterdamse stationsrestauratie rennen, praten zij over geloofsbeleving en gezinsleven in Siebelinks roman.
Siebelink won onlangs de AKO Literatuurprijs. Terecht? Marjolein: „Dit is een boek dat op veel mensen een onuitwisbare indruk gemaakt heeft, denk ik, en dat is waarschijnlijk een van de redenen waarom het die prijs gekregen heeft.”
Marja: „Ik heb niet echt verstand van literatuur, maar ik vind wel dat Siebelink heel goed allerlei beelden kan oproepen. Hij schrijft bijvoorbeeld dat hij door zijn voetzolen de warmte van de aarde kan voelen - dat soort zinnen vind ik echt prachtig.”
Klaas: „Ik vind het ook een heel mooi boek, knap hoe hij geprobeerd heeft zich in de gedachten van zijn vader te verplaatsen. Al denk ik dat hij dingen wat te zwart-wit neerzet. Die mannen in zwarte jassen komen wel heel negatief over.”
Marjolein: „Zo heeft Siebelink het natuurlijk zelf beleefd.”
Marja: „Hij geeft ook duidelijk aan dat het een persoonlijk verhaal is. Je moet het boek niet lezen om inzicht te krijgen in de thuislezers of het calvinisme, daar is het niet geschikt voor. Het kan best zijn dat de mensen die hij beschrijft zo waren, maar dat zegt nog niets over alle thuislezers of paauweanen of calvinisten!”
Hoe kwam de figuur van de vader op jullie over?
Marja: „Ik vroeg me voortdurend af: hoe kan het nu dat iemand zo meegesleept wordt? Je ziet dat die vader als kind geen veilige omgeving had, hij werd geslagen en vluchtte steeds meer in zijn fantasieën. Als hij dan later een soort goddelijke openbaring krijgt, lijkt dat bijna vanzelfsprekend. Tenminste, niet die openbaring zelf, maar de manier waarop hij ermee omgaat. Hij hecht er op een andere manier waarde aan dan eigenlijk zou moeten. Zijn geest vertroebelt als het ware, zodat hij geen goede keuzes meer maakt.”
Klaas: „Die openbaring is een soort teken dat hij erbij hoort. Eerst wil hij dat niet echt, hij houdt in elk geval afstand van de mannen in het zwart. Maar hij is niet iemand die nee durft te zeggen, en zo wordt hij meegesleept - en daarin bevestigd door die bijzondere openbaring.”
Is godsdienstige beleving dan afhankelijk van karakter?
Marja: „Nee, maar het staat er ook niet los van.”
Klaas: „Je karakter en je opvoeding hebben altijd invloed. Als je naar alle kerken kijkt zie je zo veel verschillende manieren van geloofsbeleving… dan kun je toch niet zeggen dat één manier de ware is?”
Maar er zijn wel grenzen.
Klaas: „Ja, daarom moet je geloofsbeleving altijd toetsen aan de Bijbel. De manier waarop de vader in dit verhaal zijn geloof beleeft, komt niet overeen met de Bijbel, denk ik. Het geloof is gericht op God, maar hier lijkt het alleen op zichzelf en het eigen heil gericht. Het is gegrond op een bijzondere openbaring, niet op God of op de Bijbel.”
Marja: „Als hij op zijn sterfbed ligt, gaat het niet om Gods eer, maar alleen om de vraag of hij zelf wel bevestiging krijgt.”
Marjolein: „Het lijkt een geloof waarbij je heel veel moet doen voordat je er écht bent. En je moet vooral zorgen dat je er zélf bent en niet met andere mensen omgaan, want als een onbekeerde tegen jou praat als je sterft, dan ga je verloren. Dat is zóiets bizars! Ik merk helemaal niets van liefde in dat hele geloof. Ik zie ontzag voor God, en angst, maar liefde? Echt nul komma nul.”
Klaas: „De kern van de wet is toch: God en je naaste liefhebben. En hier is het alleen: ik. Zelfs de eigen gezinsleden staan erbuiten en God eigenlijk ook.”
Marjolein: „Eén bepaalde kant van God wordt enorm uitvergroot: dat God boos is, toornt als je Zijn wil niet doet. Maar over genade of vergeving wordt eigenlijk helemaal niet gesproken, en áls dat al gebeurt komt alleen maar de vraag: Is het wel zeker, is het wel echt wat je hebt gevoeld?”
Marja: „Het is ook wel belangrijk om je af te vragen of het waar is, of het gegrond is op Gods Woord. Maar die beleving is geen grond voor het geloof.”
Kan zo’n manier van geloven toch echt zijn?
Marja: „Wie zijn wij om daarover te oordelen? Dat kun je niet zeggen, dat kun je van niemand zeggen.”
Klaas: „Maar in de Bijbel worden genoeg vruchten van het geloof genoemd die je hier zeker niet kunt terugvinden. Deze man helpt z’n bedrijf en z’n gezin de vernieling in, dat is geen vrucht van het geloof.”
Marja: „Kun je niet zeggen dat hij zo belemmerd werd door zijn psychische achtergrond en de mannen in zijn omgeving, dat daardoor die vruchten niet naar buiten konden komen?”
Marjolein: „Ik wil niet zeggen dat het niet echt was. Hij probeerde Gods wil te doen, maar óf hij deed het op de verkeerde manier, óf het lukte niet, óf het ging op een andere manier mis…”
Toch bleef zijn vrouw van hem houden.
Marjolein: „Ze besefte op een gegeven moment wel dat het niet meer goed kwam. Ze zag dat hij niet helemaal meer zichzelf was, en daardoor kon ze hem niet zomaar aan zijn lot overlaten. Die onvoorwaardelijke trouw vind ik echt heel mooi. Maar ze is niet genoeg tegen hem ingegaan. Zeker in het begin heeft ze onderschat hoeveel invloed die mannen op hem hadden.”
Klaas: „Het ging ook heel geleidelijk. Hij werd langzamerhand beïnvloed, en toen ze het echt in de gaten had was het te laat.”
Marja: „Mijn collega’s zeiden: Dit zou een voorbeeldcasus bij ons in de instelling kunnen zijn. Alle leden van het gezin hebben onder het gedrag van de vader geleden. Die man heeft echt uit het oog verloren wat normaal is, ik denk dat je kunt zeggen dat hij zijn vrouw en kinderen geestelijk een beetje heeft mishandeld.”
Marjolein: „Ze hadden natuurlijk helemaal geen mensen om zich heen.”
Klaas: „Ze leefden als gezin in hun eigen wereldje. En binnen dat gezin stonden ze eigenlijk ook allemaal alleen.”