„Gemeenteopbouwer is profeet, geen manager”
APELDOORN - Over gemeenteopbouw wordt veel gesproken, maar ook verschillend gedacht. Dat bleek ook maandag, op een studiedag over gemeenteopbouw in Apeldoorn. „Voor sommigen is gemeenteopbouw een vies woord, voor anderen is het bijna een equivalent van het Evangelie.” Bezinning is nodig, vindt prof. dr. H. Selderhuis.
De Theologische Universiteit Apeldoorn belegde daarom een studiedag over gemeenteopbouw, bedoeld voor predikanten en studenten theologie. In lezingen en workshops bezonnen de ongeveer zestig bezoekers zich op de theorie én de praktische uitwerking van gemeenteopbouw. ’s Middags konden ze een keuze maken uit een viertal workshops: ”Pastoraat op maat” (H. P. Apperloo-Boersma), ”Nieuwe structuren en oude principes” (M. Renkema-Hoffman), ”Gemeenteopbouw op het werk?” (ds. G. Roorda) en ”Gemeente en beleidsplan” (N. Belo).Steigerwerk
De gereformeerd-vrijgemaakte prof. dr. M. te Velde, hoogleraar aan de Theologische Universiteit Kampen, maakte in zijn lezing de tussenbalans op van gereformeerde gemeenteopbouw. Hij deed dat vanuit zijn ervaring als predikant en hoogleraar gemeenteopbouw.
„Toen de synode van Spakenburg mij in 1987 benoemde tot hoogleraar kerkgeschiedenis, kerkrecht en gemeenteopbouw”, zei prof. Te Velde, „ging ik direct naar mijn studeerkamer om te kijken wat gemeenteopbouw is. Gemeenteopbouw houdt zich niet in de eerste plaats bezig met veranderingen in de kerk, maar is vooral kerkelijke functioneerkunde. Ten diepste is het niets anders dan reflecteren vanuit de Schrift op hoe het in de gemeente gaat.”
Bij goede gereformeerde gemeenteopbouw gaat het volgens de Kamper hoogleraar niet alleen om ”doen”, maar ook om overgave aan de Heere. „Het gaat niet in de eerste plaats om maatwerk. Gemeenteopbouw is steigerwerk, niet het eigenlijke werk zelf. De kleine dingen, zoals de huiselijke eredienst, bidden, Bijbellezen en zingen, zijn belangrijker.”
In zijn kerkverband signaleert hij na 1990 een verschuiving naar meer technocratie en verzakelijking. „Als je een groot deel van je tijd besteedt aan organisatie, dan gaat dit ten koste van spiritualiteit. Laten we ons eerst concentreren op wat de Schrift over de gemeente zegt.”
„Wees alstublieft theoloog en geen procesleider”, adviseerde prof. Te Velde. „We moeten mensen bij het Woord en bij de Heere houden. Een predikant moet wel weet hebben van techniek -die is niet neutraal en heeft theologische beoordeling nodig-, maar hij moet met zijn kennis een bijdrage leveren aan de inhoud van gemeenteopbouw.” Hij verwees daarbij naar 1 Korinthe 2: „Wij hebben de zin van Christus.” „Daar gaat het om.”
De hoogleraar zei „niet ongelukkig” te zijn dat in de literatuur over gemeenteopbouw steeds meer aandacht komt voor de inhoud van gemeenteopbouw, in plaats van voor beleid en organisatie. Hij verwees daarbij naar de boeken van onder anderen dr. J. Hendriks (Gemeente als herberg), Rick Warren (Doelgericht gemeentezijn) en Stefan Paas (Missionair gemeentezijn).
Een risicoloze en foutloze gemeenteopbouw bestaat niet, stelde prof. Te Velde „Hetzelfde geldt voor andere activiteiten in de kerk, zoals preken en pastoraat. Maar waak ervoor dat de verhouding tussen God en mens niet scheef wordt getrokken. Het grote gebrek in literatuur over gemeenteopbouw is dat die de zonde niet thematiseert.”
De hoogleraar wees verder op het risico dat in gemeenteopbouw zonde, geloof en wedergeboorte uit beeld raken en dat maakbaarheid, verzakelijking en vertechnisering de overhand krijgen. „Ik zou willen dat we tegenover de cultuur wat meer tegendraads waren. Een goede gemeenteopbouwer blijft een profeet, geen manager.”
Risico
De christelijke gereformeerde predikanten ds. C. P. de Boer (Werkendam), ds. J. van Langevelde (Veenendaal-Bethel) en ds. J. G. Schenau (Leiden), gaven „impressies” uit de praktijk van hun gemeenten. Ds. Van Langevelde zei „een beetje geschrokken” te zijn van wat prof. Te Velde zei over theologen en procesleiders. „Ik ben meer een doener. De drive voor mezelf is verlangen naar meer. Ik heb ongerustheid bij een status-quo.”
Ds. Van Langevelde pleitte voor een doelgerichte en samenhangende aanpak van gemeenteopbouw. Daarvoor is een duidelijke visie nodig, zei hij. „Ik ben voor een serieuze inspanningsverplichting en een hoge kwaliteitseis, maar wel in afhankelijkheid van de Koning. Durf risico’s te nemen. Het diepste dat ons moet drijven, is geestelijke groei. Het gaat uiteindelijk om Christus.”
Ds. Schenau is kritisch over allerlei methoden van gemeenteopbouw. „In literatuur en materiaal over gemeenteopbouw bespeur ik steeds vaker een maakbaarheidsgeloof. Er wordt te weinig rekening mee gehouden dat de Geest waait waarheen Hij wil, soms door de kaalslag heen. Mensen worden moe van het geestelijke topniveau waarop ze moeten functioneren. Ik kan mij daarbij iets voorstellen.”
Niets doen dan? „Wie weet wat voor wonderen er zouden gebeuren als we inderdaad een poosje ’niets’ deden. Als we het zouden aandurven eerst eens te bidden en te vasten, zoals Nehemia deed.” En verder: trouw de gemeente leiden naar Schrift en belijdenis is al eeuwenlang óók gemeenteopbouw, aldus ds. Schenau. „Bijbels gaat voor Hybels.”
Leergemeenschap
Prof. dr. W. Verboom, bijzonder hoogleraar vanwege de Gereformeerde Bond in Leiden, benadrukte in zijn lezing het belang van catechese en catechismusprediking in de opbouw van de gemeente. Leren is -naast vieren en dienen- een onmisbare pijler, zei hij. „Het leven is één grote leerschool. Mensen moeten leren met God te leven. Zoals leren en leven vervlochten zijn, zo ook leren en geloofsleven. „Christus leren” (Efeze 4:20), dáár gaat het om.”
De identiteit van de catechese ligt volgens hem in de doopcatechese. „Het gaat erom dat je leert als gedoopt mens te leven. De doop vraagt om een antwoord: het leven met Christus. De trits doop, catechese en belijdenis (en avondmaalgang) moeten we vasthouden. Daar vecht ik voor binnen mijn kerk, de brede PKN.”
In reactie op de dogmatische catechese zijn veel kerken doorgeschoten in een eenzijdige ervaringscatechese. „Wacht niet met catechese tot de kinderen twaalf jaar zijn, maar begin eerder. Een jaar of tien, dat is de welaangename tijd van het cognitieve leren. De doorsnee ouders zijn best in staat om hen na het Bijbellezen te onderwijzen. Ze moeten wel vanuit de kerk gecoached en begeleid worden. Ik zou ervoor zijn dat er in de kerk een werkgroepje is die jongeren bij de catechese begeleidt.”
Prof. Verboom hield verder een pleidooi voor de klassieke leerdienst. „De tweede dienst is geen herhaling van de morgendienst, maar een echte leerdienst. Dat is de meest oorspronkelijke vorm van catechese. De Heidelbergse Catechismus is niet onderverdeeld in maandagen, maar in zondagen.”
De tweede dienst staat in dienst van de eerste, aldus de hoogleraar. „Maar ze vervult ook een brugfunctie naar het leven van alledag.”
Leren hoeft niet het eenzame avontuur van een predikant te zijn. Laat de gemeente, geleid door de kerkenraad, hierin haar roeping verstaan. Terug naar de Schrift: God bouwt Zijn gemeente. Dán kunnen we werken.”