Het Vaderhart
Nooit zijn de noden van Gods kerk zo hoog gestegen, nooit is ze zo overstroomd met zwarigheden, of zij wordt nog enige aanblikken gewaar van Gods goedertierenheid. Zo gedenkt de Heere in het midden van Zijn toorn des ontfermens. Hij vergeet niet genadig te zijn.
Al wordt daarom een klaagstem in haar gehoord en een bitter geschrei voor Gods aangezicht, toch blijft er nog altijd stof van dankzegging over, en overvloedige reden om Gods goedheid te erkennen en te prijzen. De kerk zal moeten roemen in de barmhartigheden van de Heere die nog geen einde met haar gemaakt heeft, maar zorg draagt dat de poorten van de hel haar niet overweldigen.De kerk kent Gods vaderlijke hart in het midden van Zijn oordelen. Daarom kust zij de roede en ontvangt de slagen van die kastijdende Vader met dankzegging. Nooit is zij zo overgoten met vreugde en haar mond zo vol gejuich, dat zij vergeten zou wat God nog doen kan.
De kerk weet dat haar zonden verdienen dat zij zich in nederigheid neerwerpt voor Gods genadetroon. Dat zij Hem te voet valt met smeking en gebeden, aanhoudende om meerdere genade. Het is niet genoeg dat God zegent. Hij moet die zegen ook bestendig maken en bevestigen.
Petrus van der Hagen, predikant te Amsterdam (”Waere boetvaerdigheit”, 1676)