Met Daniël staan in de breuk
„Sinds 1965 hebben 27 predikanten in onze kerken hun ambt neergelegd. Wie de kerk liefheeft, lijdt ook aan het verlies van deze broeders. Wat is er aan de hand? Zelfinkeer is noodzakelijk.” Dat zei prof. dr. W. H. Velema zaterdagavond in Ede tijdens de ”christelijke gereformeerde bidstond ter verootmoediging”.
„Drie gemeenten zijn de laatste maanden negatief in het nieuws. Helaas is dat niet alles. In veel gemeenten blijven de spanningen nog binnenskamers. Zouden wij als dochters en zonen van hetzelfde huis geen pijn voelen”, vroeg de emeritus hoogleraar.
„Wat betekent het dat we nog het Evangelie op de kansel mogen hebben? Wordt het reformatorisch erfgoed nog doorgegeven en uitgedragen, of heeft de tijdgeest ons in de greep? Leven we in afhankelijkheid van God, of zijn we een christen naar de snit van de moderne samenleving? Waar wordt de tere vreze Gods nog gevonden? In Hebreeën 4 lezen we dat er genade is als we ons met belijdenis van zonde en schuld wenden tot de troon der genade. Zijn ogen zijn dag en nacht open.”
Het smeekgebed van Daniël is van een aangrijpende en indrukwekkende werkelijkheid, hield ds. J. M. J. Kieviet de aanwezigen voor. „Waar klinken die woorden? In een afgehuurde stadszaal van Babel met een grote menigte aandachtige toehoorders? Daar vinden we Daniël niet. Wel in zijn bidvertrek. Kermend en kreunend voor God. Bent u zo ook hier gekomen?”
Gemeenten verkeren in wanorde. En leden die erbij betrokken zijn, leven in vertwijfeling, zijn gekneusd en gebeukt, zei de predikant uit Rotterdam-Kralingen. „Verootmoediging moet gepaard gaan met bekering. Hebben we als kerken wel de wacht betrokken? Of hebben we ons laten meevoeren met de stroom van de tijdgeest, wereldgelijkvormigheid, oppervlakkigheid, achteloosheid en biddeloosheid?”
Priesterlijk, pastoraal, onderscheidend, bevindelijk, wervend en Godverheerlijkend moet de prediking zijn, zo somde ds. Kieviet op. „We moeten net als Daniël in de breuk staan. Daniël, de man van wie we niet één zonde in de Bijbel lezen. En toch zegt hij als eerste: „Wij hebben gezondigd.” Zo mogen wij als onwaardigen pleiten om de Geest der genade en der gebeden.”
De zeven Klein-Aziatische gemeenten vormen een waarschuwing voor de kerken in Nederland, zei ds. J. Westerink. „Lees de kerkvisitatierapporten van Johannes maar. De ene gemeente was strikt rechtzinnig, maar werd met de ondergang bedreigd omdat zij haar eerste liefde had verlaten. De andere gemeente gaf de wereld vrij baan, een derde gaf ruimte aan ketterijen en dwaalleraren. Bij een vierde ging het allemaal zo goed en prachtig, maar Johannes moest hen zeggen dat ze rijk en verrijkt waren.”
Is de situatie geen reden om te wenen, vroeg de predikant uit Utrecht. „Er is gevraagd of de oproep om verootmoediging niet wat concreter kon. Lees de brieven aan de gemeenten in Azië en je leest niets nieuws. Je proeft de malaise ten voeten uit. De antichrist doet geweld op de kleine kudde slachtschapen van Christus.”
Johannes kreeg een verrassende vertroosting, zei ds. Westerink. „Weent niet. Waarom moet hij niet wenen? Niet omdat het allemaal zo goed gaat dat hij rustig kan gaan slapen. Ook niet omdat als hij er eens flink tegenaan zou gaan, het allemaal wel goed komt. Er is maar één verklaring. De Leeuw uit de stam van Juda heeft overwonnen.”
De oproep tot gebed en de noodzaak van verootmoediging zijn dan ook niet voldoende. „We zijn ontrouw geweest aan de roeping om de boodschap van deze verwachting uit te dragen in Zeewolde, Zaamslag en Alphen aan den Rijn en in alle andere gemeenten. Deze Leeuw heeft alle macht. Wie zou niet vrezen? Maar Johannes’ ogen gaan open en hij ziet de Leeuw als een lam, staande als geslacht. Dat is een boodschap voor gemeenten in verwarring en vastgelopen in de omstandigheden: Hij regeert.”
„Het is niet onze prestatie, krampachtigheid of progressiviteit die gemeenten kunnen redden. Er is alleen toekomst voor de kerk als we in de dienstknechtgestalte de een uitnemender achten dan onszelf. Als volgelingen van het Lam”, sprak ds. Westerink.
„Moest de oproep tot verootmoediging concreter?” vroeg ds. J. Plantinga. „Is het niet de grootste nood dat we onze nood niet recht kennen? Laten we die nood aan de Heere voorleggen. Deze avond vraagt om een vervolg. Om bekering en om samen te bidden. Dat kan alleen als we dat weer geleerd hebben. En in al onze vertwijfeling mogen we het oog richten op de Heere, Die zorgt voor Zijn eigen zaak. Boven alle nood staat Hij Die regeert.”