Kerk & religie

Süss handhaaft link tussen Luther en Hitler

AMSTERDAM - Hij heeft er twee nachten niet van geslapen. De verdediging van zijn proefschrift over Luther en de Joden was zwaar. Dr. René Süss: „Het ging bijna alleen over de methodiek, maar de eigenlijke inhoud van mijn proefschrift kwam nauwelijks ter sprake. Een gemiste kans.”

K. van der Zwaag
17 November 2005 11:38Gewijzigd op 14 November 2020 03:11
AMSTERDAM – Dr. René Süss: „Luther heeft last van de Joden omdat zij er niet over piekerden om zich te bekeren. En als honing niet helpt, dan wordt het azijn.” Foto Dijkstra bv
AMSTERDAM – Dr. René Süss: „Luther heeft last van de Joden omdat zij er niet over piekerden om zich te bekeren. En als honing niet helpt, dan wordt het azijn.” Foto Dijkstra bv

Wat was er vooral fout aan? Dr. Süss: „Ik mocht Luther niet direct met Hitler verbinden en vergelijken, een zestiende-eeuwse problematiek overplaatsen naar de twintigste eeuw. Maar de stereotypen over de Joden zijn de eeuwen door dezelfde geweest en het was vooral hierop dat Hitler zich baseerde. De testamenten van Luther én van Hitler over de Joden hebben opvallende overeenkomsten, zelfs in letterlijke woordkeus. Drie dagen voor zijn dood schreef Luther in een bijlage bij een preek dat men Joden als onbekeerbaren moest verdrijven, desnoods de dood in. Ik beschouw dat als Luthers testament, zijn laatste bijdrage aan de theologie.”Dr. Süss (1939) woont in de Amsterdamse binnenstad, vlak bij de Nieuwmarkt. Met zijn grijze baard heeft hij het stereotiepe uiterlijk van een Jood; wat hij ook is, of liever: weer geworden is. „Ik heb Joodse wortels, maar mijn moeder was van lutherse origine. Ze werd Joods om met mijn vader te trouwen. Mijn vader wilde dat ik besneden zou worden, wat ook gebeurde. Ik groeide christelijk noch Joods op en ging theologie studeren.”

Hij was van 1984 tot 1999 predikant in de Nederlandse Hervormde Kerk, in Koog/Zaandijk en Amsterdam. In 1999 legde hij zijn ambt neer en nam hij afscheid van de kerk. Hij werd weer Jood. Süss: „Ik wilde de door Hitler verbroken band met mijn vaderen herstellen.”

Süss schokte kerkelijk Nederland met enkele publicaties. Zo verscheen in 1991 zijn boek ”Een genadeloos bestaan. Karl Barth over het Joodse volk”. „Ik studeerde theologie aan de Universiteit van Amsterdam, waar Barth bijna als een heilige werd vereerd. Toen ik zijn werk bestudeerde met het oog op het Jodendom, zag ik hoe negatief hij Israël zag. Israël stond onder het oordeel, de kerk onder de genade.”

De promovendus baseert zich in zijn proefschrift (dat als handelseditie nog moet verschijnen) op onder meer Luthers ”Over de Joden en hun leugens” (1543). Daarin staat dit over de Joden: „Men moet hun synagogen of scholen in brand steken en wat niet wil branden, moet men met aarde overdekken, zodat geen mens er een steen of sintel meer van ziet, voor eeuwig niet.” Zijn proefschrift levert een integrale (en becommentarieerde) vertaling van dit werk, dat Luther drie jaar voor zijn dood schreef.

Theologen en kerkhistorici hebben volgens Süss ten onrechte dit geschrift, waarin Joden uitgemaakt worden voor leugenaars en bloedhonden, vergoelijkt als een „incidentele uitbarsting van een verbitterd en ziekelijk man.”

„Er is sprake van theologische continuïteit. Van zijn eerste werkzaamheden als exegeet in zijn uitleg van de psalmen, begonnen in 1513, tot aan zijn anti-Joodse geschriften uit 1543, ontwikkelde Luther een scherpe en consistente anti-Joodse visie.”

Intussen heeft Süss al heel wat kritiek over zich heen gehad van theologen en Lutherkenners. Dr. K. Zwanepol, luthers kerkelijk hoogleraar aan de Universiteit van Utrecht, vindt dat Süss overdrijft. Luther had aanvankelijk sympathie voor het Jodendom en hij erkende dat Jezus een Jood was, maar de sympathie slaat later om in teleurstelling over het feit dat de Joden zich na de doorbraak van het protestantisme niet tot het christendom bekeerden. Hij vindt het ook gevaarlijk om zo’n directe lijn te trekken van Luther naar de nazi’s, zoals Süss doet.

De overleden Lutherkenner Heiko Oberman merkte in zijn ”Wurzeln des Antisemitismus” (1981) op dat voor Luther de paus, de Turken en de Joden één pot nat waren: zij vertegenwoordigden de gerechtigheid uit de werken. Zijn scheldpartijen tegen de Joden waren tegen die gerechtigheid gericht.

Süss kent het boek van Oberman. Hij wijst op de passage waarin Oberman zegt dat het besef van de naderende eindtijd het volume waarmee Luther de Joden bestreed zeker heeft versterkt en „de tolerantiedrempel heeft verlaagd.” „Dat is precies wat gebeurd is.”

Maar Oberman zegt ook dat zonder kennis van de theologische grondstructuur van Luther, de reformator speelbal kon worden van het moderne antisemitisme. Luther is geen antisemiet.

„Luther is geen racist, maar wel degelijk een felle Jodenhater. Hij komt dicht bij het racisme als hij de Joden verwijt woeker te bedrijven en dat zij de maatschappij ten gronde richten. Er ontstaat een radicalisering van anti-Joods denken als hij het Joodse volk niet het volk van God maar het volk van de duivel noemt. Zijn gedachte is simpel: de Joden hebben Jezus verworpen en ondergaan nu voortgezette straf. Het voortbestaan van Israël is voor hem het bewijs van het gelijk van de christelijke kerk. Luther heeft last van de Joden omdat zij er niet over piekerden om zich te bekeren. En als honing niet helpt, dan wordt het azijn. Luther gebruikt herhaaldelijk de woorden: „Hadden we ze maar…” Dat komt gewoon neer op bedreiging van liquidatie. Elders zegt hij: „Zij willen ons doden, wij moeten hen voor zijn.” Dat zijn precies Hitlers woorden.”

De christelijke gereformeerde prof. G. C. den Hertog erkent de verschrikkelijke uitspraken van Luther over het Jodendom, maar hij vindt dat u had moeten zoeken naar diens diepste motieven. Het ging Luther niet om de vernietiging van het Jodendom, maar om de zaak van Christus.

„Helaas gaan die beide zaken samen. Luther wilde het kruis verhogen, maar bij Joden was dat volgens hem een onbegonnen zaak. Er waren hoogstens enkelen die de dans zouden ontspringen en zalig zouden worden. In zijn commentaar op Romeinen gaat hij geheel voorbij aan de hoofdstukken 9 tot 11. De Jood is bij Luther het prototype van de werkheilige, waarbij hij de Wet negatief profileert ten opzichte van het Evangelie.”

U lijkt te suggereren dat Israël en Jodendom hebben afgedaan in de christelijke theologie.

„Ik heb vooral Luthers houding ten opzichte van de Joden bestudeerd. Calvijn is veel genuanceerder. Bij hem is geen enkele anti-Joodse uitspraak aan te treffen van dit kaliber. Ik zou Calvijn hierop best eens gedetailleerd willen onderzoeken. Het heil is uit de Joden, stelt Johannes 4:22, maar voor Luther betekende dat het er bij hen ook echt uít is. En daarmee bevestigt hij een lijn die er van meet af aan bij hem in zat.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer