Kernenergie
Vanuit Rome zendt een club begin jaren zeventig van de vorige eeuw de eerste waarschuwingen de wereld in: de mensheid kan niet in het huidige tempo doorgaan met het delven van grondstoffen en het produceren van afval. Als het tij niet keert, is een wereldcrisis aanstaande.
Aulapocket 500 -de Nederlandse uitgave van ”Het rapport van de Club van Rome”- staat hier en daar nog in de boekenkast; als een soort relict van een tijding die achteraf wel meeviel. Het boekje blijkt houdbaarder dan de boodschap.Nu komen dat soort bedreigende berichten niet meer uit Rome maar vanuit Parijs. Daar zetelt het Internationaal Energie Agentschap (IEA) en dat geeft jaarlijks zijn visie op de wereldenergiesituatie. Sinds deze week is er de WorldEnergy Outlook 2005.
Olie en gas zijn nog lang niet op, maar het grote probleem is dat de olieproducerende landen veel te weinig geld willen investeren om te voldoen aan de sterk stijgende vraag van industrie- en ontwikkelingslanden, meent het IEA.
De komende 25 jaar moeten landen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika niet minder dan een kleine 50 miljard euro investeren om aan de energiehonger te voldoen. Punt is dat de investeringen de laatste tien jaar steevast al te laag zijn.
De Parijse boodschap klinkt, evenals die uit Rome, bedreigend. De toekomst van de westerse economieën is afhankelijk van de investeringsbereidheid van olieproducerende landen. Als die kiezen voor iets meer geld voor scholen en ziekenhuizen dan voor aardoliewinning, wankelen westerse economieën.
Gelukkig is er een oplossing. Je maakt er nog niet veel vrienden mee, maar het woord mag weer vallen: kernenergie. Die optie heeft veel voordelen.
Daarmee kunnen westerse economieën afrekenen met de afhankelijkheid van grillig opererende olieproducerende landen. Daar komt bij dat kernenergie goed kan concurreren met huidige energiebronnen. Een kerncentrale levert bovendien nauwelijks een bijdrage aan de uitstoot van broeikasgassen.
Toegegeven, ook kernenergie vervuilt. Een grote nucleaire centrale produceert per jaar nu eenmaal enkele kubieke meters aan hoogwaardig radioactief afval. Dat vereist uiterst zorgvuldige opslag. Feit is dat verschillende landen daar al jaren intensief mee bezig zijn, zodat voor die opslag goede mogelijkheden bestaan. Levensbedreigend is dat probleem dus niet, al stellen milieufreaks dat soms zo voor.
Het zal eerder zo zijn dat, menselijkerwijs gesproken, kernenergie levens spaart. In ’s wereld snelst groeiende economie, de Chinese, waar het werk in ettelijke tienduizenden particuliere mijnen jaarlijks duizenden kompels het leven kost, zou kernenergie letterlijk en figuurlijk een verademing zijn.
Natuurlijk moeten rijke industrielanden zich maximaal inzetten voor grootschalig gebruik van waterstof, zonne-energie en nog een paar goede hernieuwbare energiebronnen. Maar op weg naar een volledig duurzame energiesamenleving is kernenergie als tussenoplossing onmisbaar.
Het zou mooi zijn als de volgende generatie straks op haar beurt mag zeggen dat de jaarlijkse boekjes uit Parijs, die serie uit het begin van de twintigste eeuw, ruimschoots achterhaald zijn.