Besmetten
Waardeer en acht Gods arme kinderen. Ook al zijn die nog zo gering, toch zijn ze beter dan alle andere mensen. Want zo iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel, het oude is voorbijgegaan, het is alles nieuw geworden.
Maak onbekeerde mensen niet tot uw metgezellen. Wij mogen en wij behoren hen lief te hebben met een medelijdende liefde, maar niet met een genoeglijke liefde.Toch zijn wij ook hierin te berispen dat wij niet meer medelijden met hen hebben en niet meer naar hun behoud streven. Wij mogen ze niet tot onze vertrouwelijke kennissen maken, omdat we nooit in de genade kunnen toenemen vooraleer wij hen laten varen. Ook al zijn ze dood, toch bezitten ze een zuurdesem die u zal besmetten, al zou u dat niet direct merken. Het is als een man die in de zon werkt en bruin wordt en hij merkt dat niet. Zo besmet ons hun gezelschap ongemerkt.
Het is dus maar dwaasheid ons voor te nemen om God te dienen en niet met hun gezelschap te breken. Ja, dat is een duidelijke tegenstrijdigheid.
Dus moet u van zo’n gezelschap goed of kwaad oogsten. Wat het goede betreft, staat wel vast dat u dat niet van hen ontvangt en wel het verkeerde (zie Spreuken 13:20).
John Preston, predikant te Cambridge (”Een levenloos leven”, 1641)