„Deense Wadden zijn de best bewaarde”
ESBJERG - Niet Texel maar de Ho Bugt bij het Deense Esbjerg moet gezien worden als het begin van de Wadden. Dat vinden althans Deense deskundigen, al is het met een knipoog. „Hier zijn de Wadden op hun mooist én het meest ongerept.”
Wat er aan de natuur in de Deense Wadden verbeterd moet worden? Svend Tougaard, kenner van het Deense Wad, peinst. „Weinig, denk ik. We hebben hier minder toerisme, minder scheepvaart en minder vervuiling dan in Nederland en Duitsland. De Deense Wadden zijn nog redelijk onaangetast.” Probleem is, zegt Tougaard, dat er inmiddels tientallen regelingen zijn voor natuurbescherming in de Wadden. „Maar het nakomen ervan komt nog niet erg van de grond.”Natuurbeschermers uit binnen- en buitenland zien het Deense gedeelte van de Waddeneilanden als het best bewaarde. Zoals de Deense Wadden nu zijn, moeten de Nederlandse en Duitse worden, is de heersende mening. De invloed van de mens op de natuur in het Deense deel is relatief beperkt. De processen die zo’n 3000 jaar geleden geleid moeten hebben tot het ontstaan van het Waddengebied, gaan tot op de dag van vandaag door. Natuurgids Bent Jacobsen van het museum- en onderzoeksinstituut Fiskeri- og Sofartsmuseet in Esbjerg, ziet het gebeuren vanuit zijn standplaats op het schiereiland Skallingen. „De afgelopen tien jaar is dit eiland ruim 2 kilometer korter geworden.”
Bij Skallingen houden de Wadden op te bestaan. Het schiereiland strekt zich zo’n 10 kilometer uit in het Wad. Het klemt het laatste stukje Waddenzee in tussen het vasteland en de Noordzee. In dit ongerepte gedeelte, de zogeheten Ho Bugt, gaat de natuur ongehinderd haar gang. Zeewater dringt via de rivier Varde A soms tot 12 kilometer landinwaarts. Dijken zijn nergens te vinden. Ook bebouwing is in geen velden of wegen te bekennen. Het gevaar op natte voeten is daarvoor gewoon te groot.
Staande op een duinenrij kijkt Jacobsen uit over het laatste stukje van Skallingen. Het schiereiland is toegankelijk via een betonnen weg, ooit aangelegd als onderdeel van de Duitse Atlantikwall. Uit die tijd dateren nog zo’n 65.000 landmijnen, die het vandaag de dag onmogelijk maken om het hele schiereiland te bezoeken. „Daar in de verte, die zwarte stipjes. Zeehonden”, zegt hij, wijzend naar een zandbank tussen Skallingen en het vasteland. „Er gaat geen dag voorbij of je ziet ze hier. Soms tientallen, vaak meer dan honderd.”
Getijden hebben een sterke invloed op de hele Deense Waddenkust. Skallingen bijvoorbeeld kan moeilijk begaanbaar zijn, afhankelijk van de waterhoogte. Hetzelfde geldt voor de regio rond de Varde A. Enkele keren per jaar staat het zeewater zo hoog in de rivier dat wegen en zelfs bruggen overstromen. Ook de toegankelijkheid van eilanden verschilt. Mando bijvoorbeeld, ten zuiden van Esbjerg, is bij laag tij met de auto bereikbaar. Als er tenminste niet teveel wind staat, waardoor het zoute zeewater alsnog over de ebweg klotst.
Ook de Deense Wadden verdienen een plaats op de Werelderfgoedlijst, stelt Tougaard. Hij verdiept zich al ruim dertig jaar in het gebied. „De Wadden zijn zo uniek, daar kun je gewoon niet omheen.” Pressie van boeren op de politiek leidt er volgens de Deense onderzoeker toe dat Denemarken zijn gedeelte van de Wadden toch niet aanmeldt voor een plaatsje op de lijst. „Agrariërs vrezen beknot te worden. Ten onrechte, want alle bestaande regels blijven gehandhaafd. De status van Werelderfgoed doet daar niets aan toe of af.”
Toch gaat het nu al goed met het Deense Wad, meent de onderzoeker, verbonden aan het Deense Centre for Maritime and Regional Studies. „Grote delen van het gebied zijn al verklaard tot natuurgebied. Met jagers zijn afspraken gemaakt over de delen waar zij wel en niet actief zijn. Voor boeren zijn er aantrekkelijke Europese regelingen om hun bedrijf milieuvriendelijker te maken. Daardoor vermindert de ammoniakuitstoot en blijft de kwaliteit van het zeewater goed.”
Punt van zorg is nog de vogelstand. Die neemt de laatste decennia dramatisch af. Een speciaal project, onder de naam operation Engsnarre (Kwartelkoning) moet uitkomst bieden. Deense boeren krijgen daarin subsidie als ze hun gras later maaien. Daardoor krijgt de vogelstand kans zich te herstellen.
De Kwartelkoning is het symbool van de actie. Het dier was twintig jaar geleden nog volop te zien in Denemarken, maar is nu een zeldzaamheid.
Tougaard is redelijk tevreden over de besluiten die op de tien Waddenzeeconferenties tot nu toe genomen zijn. Het grootste probleem noemt hij echter de verschillen tussen Duitsland, Nederland en Denemarken voor wat betreft regels en aanpak. „De intenties bij een conferentie als die van gisteren en eergisteren zijn goed. Maar het gaat mank bij de concrete uitvoering. Dat zie je bijvoorbeeld in gesprekken met boeren. Zodra je wat wilt veranderen, beginnen ze hier te roepen dat zoiets in Nederland ondenkbaar is. En in Nederland zie je het omgekeerde. Uiteindelijk komt er dan te weinig terecht van een gezamenlijk Waddenbeleid.”