„Christen moet geen loofhut bouwen”
UTRECHT - In de dialoog met joden en islamieten moeten christenen hun eigen identiteit niet opgeven. „Integendeel, blijf van elkaars rituelen af! Als christen moet je geen loofhut gaan bouwen. Dat ritueel is niet van jou.”
Dit zei Rachel Reedijk, cultureel antropologe en lid van de liberaal-joodse gemeente van Amsterdam, maandagavond in de discussie die volgde op de eerste Kardinaal J. Willebrandslezing van de Katholieke Raad voor Israël (KRI). De KRI wil binnen de Rooms-Katholieke Kerk van Nederland de bekendheid met het jodendom vergroten en de dialoog onderhouden. De avond stond in het teken van 40 jaar ”Nostra Aetate”. Met dit document gaf de Rooms-Katholieke Kerk in 1965 uiting aan een nieuwe houding tegenover het jodendom en de andere godsdiensten.Dr. Marcel Poorthuis, docent en onderzoeker naar de relatie tussen jodendom en christendom aan de Katholieke Theologische Universiteit Utrecht, hield de Willebrandslezing. Hij concludeerde dat met het verschijnen van ”Nostra Aetate” de Rooms-Katholieke Kerk een duidelijk nieuwe richting is ingeslagen in haar visie op het jodendom. Eerder bestond een beeld van het jodendom als een achterhaalde godsdienst waar -op zijn slechtst- een vloek op rustte, stelde Poorthuis na analyse van preken uit de tijd vóór 1965. Toch mist hij in het document twee belangrijke zaken: de Jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog en de stichting van de staat Israël.
Poorthuis benadrukte de actualiteit van het veertig jaar oude document: „We hebben nu opnieuw met religieus pluralisme te maken. Er heerst grote verwarring over de islam. Soms komt het tot een dialoog, vaker zie je somberheid over de toekomst van de westerse samenleving. We gaan religie in het algemeen meer en meer als vijandig zien.” Poorthuis stelde de vraag wat jodendom, christendom en islam gemeen hebben. „Moderne commentatoren zeggen: hun intolerantie. Gelukkig zegt ”Nostra Aetate” iets anders: aartsvader Abraham die een nieuw begin maakte met een onbekende God.” Volgens Poorthuis geldt Abraham als een vader en voorbeeld van alle gelovigen -joden, christenen en moslims- in zijn strijd tegen infantiele afgoderij en vóór de gastvrijheid.
In veel kerkelijke gemeenten leven vragen over de verhouding tot de staat Israël. Poorthuis vreest voor een taboeïsering in de kerken. „Het spook van het antisemitisme mag niet maken dat we geen kritiek meer kunnen leveren op de politiek van de staat Israël. Kritiek op de politiek is nog niet meteen het verwerpen van de staat Israël. En kritiek op de staat Israël is nog niet meteen kritiek op het jodendom.”
Rachel Reedijk bracht tijdens de discussie in dat 2000 jaar geschiedenis niet zomaar in veertig jaar teniet kan worden gedaan. „Veertig jaar ”Nostra Aetate” markeert het begin en zeker niet het einde”, zei de onderzoekster naar de interreligieuze dialoog. Wederzijds vertrouwen maakt of breekt het gesprek. Zelf stelde Reedijk voor om als joodse het document ”Nostra Aetate” eens samen met rooms-katholieken te bespreken. Ook pleitte ze voor deelname van de islam aan de dialoog.
Medeforumlid dr. Eric Ottenheijm, docent Judaica aan de Universiteit Utrecht en de Fontys Hogeschool Amsterdam, signaleert een grote fascinatie bij zijn studenten voor het jodendom. Die houdt minder dan vroeger direct verband met de Tweede Wereldoorlog en de staat Israël, maar hangt wel samen met de identiteitsvraag: wie zijn wij als christenen eigenlijk? Daarbij ervaart de huidige generatie de staat Israël minder als een probleem dan vijftien jaar geleden, aldus Ottenheijm.
Hij betreurt het dat de dialoog tussen joden en christenen zo weinig zichtbaar is. Het KRI moet volgens hem de komende jaren gaan nadenken over de zichtbaarheid in het publieke debat en in de buurten. De relatie met het jodendom hoort volgens Ottenheijm voor de kerk niet bij Buitenlandse Zaken, maar bij Algemene Zaken. „Ze raakt alle aspecten van het kerkelijk leven. Ze is het antwoord op de grote vraag: wie ben ik als christen?”
Volgens de orthodox-joodse Leo Mock, journalist en publicist op het gebied van het jodendom, komt de dialoog van joodse zijde maar moeizaam op gang. „Er is wantrouwen en ook de vraag: is dit allemaal nodig? Organisaties kunnen een heleboel zeggen, maar dringt het wel tot de mensen door?” De schrijver ziet kansen voor een dialoog als de onderwerpen niet te zwaar zijn. Aansnijden van thema’s als Pasen werkt volgens Mock belemmerend en is vaak een herhaling van zetten.