„Evolutietheorie is een kameleon”
AMERSFOORT - „Het creationisme heeft grote schade aangericht”, zegt de ene christen. „Het is voor mij te vroeg om het idee van Intelligent Design te omarmen”, zegt de andere. „Ik ben christen én evolutiebioloog”, poneert de derde. Op het EH-symposium ”Schepping en evolutie” kruisen uitgerekend christenen de degens met elkaar.
Debatteren over het ontstaan van het leven is weer in. Zeker sinds minister Van der Hoeven van Onderwijs de aanzet gaf voor een gesprek tussen creationisten, evolutionisten en aanhangers van Intelligent Design (ID). De Evangelische Hogeschool (EH) in Amersfoort zette het onderwerp gistermiddag in de schijnwerpers tijdens een debat met prof. dr. Cees Dekker, biofysicus en ID-aanhanger, dr. Sander van Doorn, „evolutiebioloog”, en dr. Evert van der Heide, chemicus en „wetenschappelijk creationist.”Dekker moet van het klassieke evolutionisme niet veel hebben. „Als jullie allemaal een geweer krijgen, op mij beginnen te schieten en ik overleef het, dan kan ik twee dingen concluderen: Jullie hebben allemaal misgeschoten, of: Er was opzet in het spel. Dat laatste lijkt mij aannemelijker.” En daarmee baant Dekker de weg voor ID.
Het leven is volgens Dekker geen toeval, maar er zit op z’n minst een ontwerper achter, die overigens best gebruikgemaakt kan hebben van evolutie. Maar voor het geval de zaal Dekker toch het etiket ”evolutionist” opplakt, zegt hij het nog een keer nadrukkelijk: „Het neodarwinisme schiet wetenschappelijk tekort.” Of ID dan niet mank gaat, omdat het op een slinkse manier God bij de wetenschap wil betrekken? „Daar is God veel te groot voor”, poneert Dekker.
Van Doorn introduceert zich als „christen en evolutiebioloog.” Maar ook hij neemt snel afstand van het klassieke evolutionisme. „Natuurlijk zit er een ontwerp achter het leven.” Toch wenst Van Doorn zijn werk als natuurwetenschapper niet te vermengen met religie. Daarom is ID voor hem geen serieuze optie. „Sommigen zeggen: ID is een wanhopige poging van fundamentalistische christenen om God terug te krijgen in de wetenschap.” Zo kras zal Van Doorn het niet zeggen, maar er ligt volgens hem wel een valkuil.
Van der Heide stelt het „naturalisme” achter de evolutietheorie aan de kaak. „Voor een evolutionist gelden uitsluitend natuurwetten. Maar de evolutietheorie is een kameleon. Talloze keren moest de theorie worden aangepast aan nieuwe feiten en ontdekkingen.” Van een god-voor-de-gaatjesgeloof moet hij ook niets hebben. „Wat we niet kunnen verklaren, schrijven we dan maar aan God toe.”
Van der Heide gáát voor het „wetenschappelijk creationisme.” Als de Bijbel waar is, moet dat uit de wetenschap blijken, stelt hij. „Aan mij de taak om het kaf van het koren te scheiden.” Want zo eerlijk wil Van der Heide zijn: niet alles wat creationisten beweren, snijdt hout.
Dat levert hem later een scherp verwijt van Dekker op. Die poneert dat creationisten door hun uitlatingen „grote schade” hebben aangericht in het wetenschappelijk debat over het ontstaan van het leven. Ze halen volgens Dekker enkele zwakke punten uit de evolutietheorie, bestrijden die, verwerpen vervolgens de hele theorie, maar bieden geen serieus alternatief.
ID is voor Van der Heide geen eindpunt, maar tussenstation. „Het is voor mij te vroeg om ID te omarmen.” Toch geeft hij Dekker een compliment. „Creationisten bestrijden het evolutionisme. ID-aanhangers doen het beter: ze pakken de onderliggende gedachte, het naturalisme, aan.”
In de discussie met de zaal komt steeds de vraag naar voren: Hoe lees je Genesis 1 tot en met 3? Voor Van der Heide zijn schepping, zondeval, de verlossing door Jezus Christus en de verwachting van Zijn wederkomst -„en dat niet in tijdperken van miljoenen, maar duizenden jaren”- onopgeefbaar. Dekker: „Ik lees Genesis 1 als een belangrijke les over de goede bedoelingen van God met de schepping.”