Opinie

VU dreigt enkel gewoon te worden

De jubilerende Vrije Universiteit is niet bereid haar bijzondere karakter prijs te geven, omdat zij beseft dat daarin de belangrijkste reden ligt voor haar voortbestaan. Dat stelde dr. A. Th. van Deursen woensdag in de tweede van vier Bavinck-lezingen, medegeorganiseerd door het Nederlands Dagblad. Een samenvatting.

28 October 2005 19:55Gewijzigd op 14 November 2020 03:07
Een medewerker van de Vrije Universiteit bekijkt het notulenboek van de Anti Revolutionaire Partij, in 1879 opgericht door Abraham Kuyper. Bij de opening van de Vrije Universiteit op 20 oktober 1880 was de hoofdstelling van zijn betoog dat alle wetenschap
Een medewerker van de Vrije Universiteit bekijkt het notulenboek van de Anti Revolutionaire Partij, in 1879 opgericht door Abraham Kuyper. Bij de opening van de Vrije Universiteit op 20 oktober 1880 was de hoofdstelling van zijn betoog dat alle wetenschap

Twee jaar geleden vroeg een journalist eens aan een studente van de Vrije Universiteit wat zij vond van het christelijk karakter van die instelling. Misschien had ze in de collegezaal veel zitten slapen, misschien had ze het niet zo goed getroffen met haar docenten, maar het bleek dat ze er in de ruim drie jaar van haar studie nog nooit iets over had gehoord.Toen het haar werd uitgelegd zag ze er geen heil in. „Wetenschapsbeoefening is toch objectief? Daar kun je geen christendom bij gebruiken.” Een cynisch ingesteld mens zou deze uitspraak kunnen betitelen als een goede samenvatting van 125 jaar VU-geschiedenis. Een heilloze onderneming die begrijpelijkerwijs op niets is uitgelopen. Wetenschap is namelijk objectief en heeft dus met christelijk geloof niets te maken, dat weet iedere student.

Zeker is in elk geval dat het kritische commentaar van deze jonge biologe evengoed vijftig of honderd jaar eerder had kunnen worden uitgesproken. Het bestaan van een christelijke universiteit heeft altijd twijfel en tegenspraak opgeroepen, als was het een onoplosbaar probleem, een onbestaanbare mogelijkheid. Het zijn ook niet alleen de agnosten en de atheïsten die twijfelen aan de zin van christelijk hoger onderwijs. Daarom was er enige moed voor nodig en ook enige zelfverzekerdheid, om in 1880 te Amsterdam niet alleen de mogelijkheid, maar zelfs de noodzaak van een christelijke universiteit te proclameren. Hoe kon er naast de vier volledig toegeruste openbare universiteiten nog behoefte zijn aan een minibedrijfje dat zijn leven begon met vijf professoren?

Superieur
De Vrije Universiteit heeft altijd haar bestaansrecht moeten verdedigen. We kunnen twee hoofdvarianten onderscheiden. De oudste van de twee noemt haar een universiteit waar christelijke wetenschap wordt beoefend. De wetenschap die men daar bestudeert is dus een andere dan aan de openbare universiteiten. Die opvatting heeft zo’n 75 jaar vrijwel onbetwist gegolden. De jongere variant zegt: we zijn een universiteit waar christenen wetenschap beoefenen. Dan is de wetenschap die wordt bestudeerd dezelfde als aan de openbare instellingen, maar de mensen zijn anders.

Die tweede gedachte zal omstreeks 1960 overheersend worden. De eerste richting was echter die van de stichters. Zo heeft Abraham Kuyper gesproken bij de opening van de Vrije Universiteit op 20 oktober. De hoofdstelling van zijn betoog was dat alle wetenschap steunt op geloof. Dat is niet per se christelijk geloof. Maar er moet altijd een uitgangspunt zijn dat voor ons al vaststaat voordat we wetenschap kunnen bedrijven. De ene geleerde steunt op God, de andere gaat uit van zijn eigen ik, de derde houdt er een verheven ideaal op na, en zo heeft ieder wel iets. „De mensch die niets gelooft, bestaat niet.” Wie niets had, dat bij voorbaat voor hem vaststond, zou zelfs voor zijn denken niet eens een begin kunnen vinden; en hoe zou een man die geen aanvangspunt voor zijn denken heeft, ooit wetenschappelijk onderzoek kunnen doen?

Dat vaste punt lag voor de Vrije Universiteit, zoals Kuyper zegt: „in het geloof aan den Woorde Gods, objectief onfeilbaar in de Schrift en subjectief ons door den Heiligen Geest geboden.” Daarmee trok Kuyper tegelijk de grenzen voor zijn universiteit, en gaf hij aan wie wel en wie niet konden meedoen. De Vrije Universiteit nam een positie in die alleen orthodox-gereformeerden zouden willen betrekken, of zoals Kuyper zei, calvinisten. Het Woord Gods is onfeilbaar en wel objectief onfeilbaar. Rooms-katholieken of ethisch hervormden zullen die stelling niet onderschrijven.

Het is een uitgangspunt dat scheiding maakt tussen christenen. De kring van hen die mee kunnen werken wordt kleiner. Maar het is wel een beginselverklaring die uitstekend past bij een universiteit. Als de Schrift objectief onfeilbaar is, dan is volstrekte eerbied voor de openbaring Gods niet een privéopvatting van gelovige christenen. Het is een vast, objectief gegeven en dan moet de wetenschap die onfeilbaarheid ook aanvaarden. Wie met dat Woord geen rekening houdt, bedrijft eenvoudig slechte wetenschap, want hij laat de objectieve waarheid buiten beschouwing. De Vrije Universiteit daarentegen onderwierp zich aan dat Woord. Haar wetenschap was dan in beginsel superieur.

Onfeilbaarheid
Filosofie en pedagogiek zijn de meest concrete voorbeelden van wetenschap gebouwd op christelijke uitgangspunten. Wie aan de Vrije Universiteit deze vakken ging studeren, wist dat hij een opleiding zou ontvangen in de christelijke wetenschap en dat hoefde dan geen vrome wens of vage abstractie te blijven. Vollenhoven, Dooyeweerd en Waterink leverden een ander product dan de openbare universiteiten. Dat geldt niet van alle VU-hoogleraren in dezelfde mate. Maar de Vrije Universiteit was in de eerste periode van haar bestaan herkenbaar als christelijke instelling, die het ideaal van een christelijke wetenschap waar wilde maken.

Dat heeft geduurd tot in de jaren vijftig. De omslag is niet precies te dateren, maar geleidelijk begon onder de hoogleraren een andere geest te heersen: niet meer christelijke wetenschap, maar gewone wetenschap, beoefend door christenen. De Gaay Fortman en de bioloog Lever zeiden het in 1968 zo: „dat de vroeger gekoesterde idealen van het ontwerpen van een aparte christelijke wetenschap met een sterk isolerend karakter de huidige generaties van docenten, stafleden en studenten vrijwel niet meer aanspreken.” De vraag of die oude opvatting wellicht toch juist was hoefde dan niet gesteld te worden. Als niemand bereid was ermee te werken had ze haar tijd gehad. Het bijzondere van de Vrije Universiteit lag, zoals men het toen ging zien, niet in de beoefening van een christelijke wetenschap, maar in „de beoefening van de wetenschap in een gemeenschap van christenen.”

Geen weerwoord
Oudere generaties natuurwetenschappers hadden het flink te kwaad gehad met de theologie. Wat de biologie en de geologie hun leerden konden ze moeilijk rijmen met de gereformeerde exegese van Genesis 1-3. Maar zolang de objectieve onfeilbaarheid van de Schrift uitgangspunt bleef, hadden ze geen weerwoord. Ze waren dan ook zeer verheugd toen er omstreeks 1960 theologen opstonden die kwamen vertellen dat de eerste drie hoofdstukken van Genesis helemaal de bedoeling niet hadden een beschrijving te geven van historische gebeurtenissen.

Er groeit een generatie theologen op, zei De Gaay Fortman, die de theologie als zuivere wetenschap ziet. Hij bedoelde dat voor deze theologen de onfeilbaarheid van de Schrift niet langer als uitgangspunt gold. Dat is niet wat Kuyper zuivere wetenschap noemde. Maar het betekent wel het einde van de theologie als christelijke wetenschap.

De praktijk is sindsdien dan ook dat de Vrije Universiteit wetenschap bedrijft zoals alle andere universiteiten, met het verschil dat er relatief veel christenen werken. Misschien zelfs relatief veel gereformeerden, maar dat is niet meer een vereiste.

Medemens
In 1968 is de grondslag van de Vrije Universiteit veranderd. Er werd niet langer gesproken van gereformeerde beginselen, en in principe veranderde ze toen van een gereformeerde in een oecumenische universiteit. Ze kon toen eigenlijk ook niet anders. In feite betrof het een onstuitbaar proces. De gereformeerde kerken in Nederland waren altijd het rekruteringsveld van de Vrije Universiteit geweest. Uit die kerken kwamen haar docenten voort. Als daar de geest van Kuyper niet meer heerste, zouden spoedig de mensen ontbreken die nog wilden zoeken naar gereformeerde wetenschap.

De Vrije Universiteit wilde zich vanuit een positief christelijke inspiratie in dienst stellen van de medemens in de ontwikkelingslanden. Zij wilde christelijk blijven, maar op een bredere grondslag en met een ander doel. Het ging niet langer om christelijke wetenschap, maar om toepassing van wetenschap ten bate van hen die daarvoor zelf niet konden betalen. Het is een nobel doel: een universiteit in stand houden ter wille van anderen, ten dienste van de minder bedeelde medemens. Maar het is niet de eigenlijke bestaansgrond van een universiteit. Die zal toch altijd de nadruk moeten leggen op haar wezenlijke taken: onderwijs en onderzoek.

Onder de oude spelregels was dan duidelijk wat de Vrije Universiteit van haar docenten verwachtte: christelijke wetenschap. Daar is welbeschouwd niets voor in de plaats gekomen. Bij de nieuwe taakstelling, wetenschap beoefend door christenen, liet zich niets specifieks invullen. Er kwam ook steeds minder ruimte voor. De overheid is gedurende de laatste 25 jaar zeer kritisch geweest tegenover de universiteiten. Wie geen kwaliteit leverde, liep voortdurend het gevaar wegbezuinigd te worden.

Beperkend
De praktijk lijkt uit te wijzen, dat het thans geen verschil maakt van welk geloof de VU-medewerkers zijn. De Vrije Universiteit is de breedte ingegaan. „We hebben ook rooms-katholieke, onkerkelijke en islamitische hoogleraren”, verklaarde onlangs de voorzitter van de raad van toezicht. „Er is heel bewust voor gekozen om daarin niet te beperkend te zijn, en het zou belemmerend werken bij het in huis halen van de noodzakelijke wetenschappelijke kwaliteit. Belangrijk is wel dat er een sterke groep blijft die geïnspireerd vanuit het Evangelie de discussie met de samenleving aangaat.” Een gewone universiteit dus, maar met een flink aantal mensen die ter wille van het Evangelie in discussie treden met de samenleving.

De eindindruk die dit alles nalaat, is dat de Vrije Universiteit enerzijds niet wil dat grondslag en doelstelling een beperkend effect hebben op de wetenschapsbeoefening. Kwaliteit staat onverbiddelijk voorop. Anderzijds is zij evenmin bereid haar bijzondere karakter prijs te geven, omdat zij beseft dat daarin de belangrijkste reden ligt voor haar voortbestaan. Maar dan is enige sturing van bovenaf nodig, om dat bijzondere vorm te geven. Blijft die sturing ontbreken, dan zal de Vrije Universiteit binnen enkele jaren niet meer gewoon bijzonder zijn, maar enkel gewoon.

De auteur is historicus en schreef ”Een hoeksteen in het verzuild bestel”, het wetenschappelijk gedenkboek over 125 jaar Vrije Universiteit.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer