Herrezen Frauenkirche dicht laatste wond
Vastberaden slaat Maarten Luther met zijn rechtervuist op de Bijbel. Want dáár gaat het toch om. Maar de meeste mensen die Dresden bezoeken, zien het beeld van de reformator niet eens staan. Aller ogen zijn gericht op de in oude luister herstelde Frauenkirche, áchter het standbeeld van de reformator.
Jochen Kindermann loopt met zijn rammelende sleutelbos in de aanslag de suppoosten bij de deur voorbij. Als verantwoordelijke voor het rondleiden van journalisten uit alle delen van de wereld, is hij de enige die door mag lopen. „We laten verder echt niemand binnen. Anders is het niet meer te houden.”Belangstellenden kunnen na betaling van 8 euro trouwens wel de koepel van de kerk beklimmen. En onderweg mogen ze dan door een raam in het interieur kijken.
Kindermann vertelt, voor hij de binnendeur van het slot draait, van een man die hier op een goede dag met zijn zoontje in het portaal stond te wachten om de koepel te beklimmen. „Die vader had net tegen het jochie verteld dat hij nog op de puinhopen van de kerk had gespeeld. En hij wilde zo ontzettend graag even binnen kijken.” Kindermann laat z’n stemvolume dalen. „Ik heb toen gezegd: „Ik doe nu de deur open en verder zie ik even niks.” Het verhaal afmaken, is overbodig. Kindermann straalt.
Dan zwaait de deur open en ligt het innerlijk van dit achttiende-eeuwse wereldwonder zomaar open en bloot te kijk. Het ruikt naar hout in het stille gebouw. Je gaat automatisch fluisteren. Vier, vijf, zes stappen naar binnen en dan vergaat zelfs het fluisteren je.
Mooi. Indrukwekkend. Overrompelend. Protserig, dat ook. Van alles een beetje en samen heel veel. Veel goud en pastelkleuren groen, blauw, geel en roze. Het voelt als een sprookje. Alsof je door een onzichtbare hand wordt teruggeplaatst in 1743, het jaar waarin de schepping van architect George Bähr net klaar was en in gebruik werd genomen door de protestantse gemeente van Dresden.
Het is het einde van een zonnige herfstdag en de laatste zonnestralen doen het beschilderde interieur van de koepel glanzen. Het hoofd moet helemaal in de nek om te zien hoe het licht de schilderingen in de klokvormige stenen koepel streelt. „En ’t is ieder uur van de dag weer anders”, fluistert Kindermann.
Het feit dat architect Bähr een stenen koepel met een doorsnede van 26 meter ontwierp, deed velen van zijn tijdgenoten smalend lachen. Het gebouw zou zo’n immens bouwwerk nimmer kunnen dragen. Maar Bähr ging door, de koepel kwam er en ze domineerde twee eeuwen lang het stadsbeeld van het Florence aan de Elbe, zoals Dresden door bewonderaars liefkozend wordt genoemd.
Het grondvlak van de kerk meet 41 bij 41 meter. Eigenlijk helemaal niet groot. Maar het godshuis is des te hoger. Drie grote rijen galerijen boven elkaar geven het interieur een bijna opera-achtig uiterlijk. Ooit konden hier 3500 mensen een plaatsje vinden. Nu zijn er nog zo’n 1800 zitplaatsen over.
Tussen preekstoel en altaar is er het doopvont. Weelderig versierd. Op de deksel prijkt een duif met in zijn snavel een groen olijfblad. Verwijzing naar de zondvloed. „En zie, een afgebroken olijfblad was in haar bek; zo merkte Noach dat de wateren van boven de aarde gelicht waren…” Doop en zondvloed - het is de apostel Petrus die beide begrippen met elkaar verbindt.
Kindermann wijst naar het altaar, waarop in steen de worsteling van Christus in Gethsémané is uitgebeeld. Het donkere gesteente laat zien dat delen van het oude altaar zijn verwerkt in het nieuwe. Het zijn de kleine details die deze grote kerk zo bijzonder maken.
Even zitten. Zomaar in een bank. De meeste plaatsen in de kerk zijn overigens voor vele duizenden euro’s verkocht, als skyboxen in een voetbalstadion. Om geld binnen te krijgen voor de herbouw. Werkmannen zijn nog bezig de zitplaatsen van een nummer te voorzien. Het cijfer branden ze in de lichthouten banken.
De preekstoel, erachter het altaar en daarboven het beroemde orgel. Geen kopie van het beroemde Silbermannorgel dat hier ooit stond, maar een orgel dat door de Straatsburger orgelbouwer Kern is gemaakt „in de geest van Silbermann.” Hoe dan ook, het is een machtig instrument, dat vier klavieren, 67 stemmen en 4000 pijpen telt. Ooit zat de grote Johann Sebastian Bach zelf hier achter de klavieren toen hij, net na de ingebruikname van de kerk, urenlang concerteerde op de originele Silbermann.
Bij het beklimmen van de kerk blijkt dat de Frauenkirche eigenlijk twee koepels heeft. „Een koepel in een koepel”, aldus Kindermann. En het is zelfs mogelijk om op de rand van de binnenste koepel een klein orkest of koortje neer te zetten. Dan druppelen er zoete klanken naar beneden, terwijl niemand weet waar de zangers en speellieden precies staan.
De zon zakt, moe van het schijnen, tegen de horizon aan. Nog een laatste knipoog is er voor de Elbe, de nieuwe synagoge, de oude Hofkirche en het kolossale Zwingermuseum met zijn collectie Hollandse meesters. Lampen flitsen aan. In de verte kronkelt een lange trein zich weg uit de stad.
De Frauenkirche is herrezen. En daarmee lijkt de laatste wond in deze door de oorlog zo geschonden stad gedicht.