Calvijn nog altijd een ketter
Titel: ”De Rooms-Katholieke Kerk. Het complete handboek”
Auteur: Hans Wortelboer
Uitgeverij: Kok, Kampen, 2005
ISBN 90 435 1121 8
Pagina’s: 815
Prijs: € 45,-.
De Reformatie als ketterij en schismatieke beweging. Het staat er letterlijk in het handboek over de Rooms-Katholieke Kerk. Een zeer informatief boek over een niet bepaald kleine kerk: de Rooms-Katholieke Kerk telt 1,2 miljard leden en is daarmee „de grootste wereldgodsdienst en de grootste niet-gouvernementele organisatie ter wereld”, stelt auteur Hans Wortelboer. Met het oog op de komende Hervormingsdag is uit het boek op te maken dat de Reformatie nog steeds een legitieme, actuele zaak is. Katholiek komt van ”katholikè”, Grieks voor algemeen, geheel. Katholieke kerk betekent dus algemene kerk, waarmee sinds het vroege christendom het geheel van de christelijke kerken is bedoeld. Vanaf de Contrareformatie, die door het Concilie van Trente (1545-1563) werd bekrachtigd, werd het bijvoeglijk naamwoord ”rooms” gebruikt voor die particuliere kerken die onder het primaat van de bisschop van Rome verenigd bleven. Deze term staat tegenover de kerken van de Reformatie (die aanspraak bleven maken op de naam katholiek), maar ook van de katholieke kerken die in het oostelijke deel zijn ontstaan na het schisma van 1054, toen het Latijnse Westen en het Byzantijnse Oosten definitief uit elkaar vielen.
Het Tweede Vaticaanse Concilie (1962-1965) heeft het begrip katholieke kerk niet beperkt tot de Rooms-Katholieke Kerk maar uitgestrekt tot alle christengelovigen, maar, zo vervolgt de tekst, „in de dogmatische constitutie over de kerk wordt ook gesteld, dat voor de volle eenheid de aanvaarding van de geloofsleer en de heilsmiddelen van de Rooms-Katholieke Kerk voorwaarde is.”
Het boek heeft vooral zijn waarde in de gigantische hoeveelheid informatie die over de Rooms-Katholieke Kerk is verzameld. Het eerste deel geeft een overzicht van hoofdmomenten van de kerk, de kerkvergaderingen (bijvoorbeeld een zeer informatief overzicht van alle oecumenische concilies), ketterijen en schisma’s, oosters-katholieke kerken, liturgie, heiligen (enkele tientallen bladzijden!), orden, lekenbewegingen enzovoorts. Het tweede deel geeft een overzicht van de leer, niet alleen van de dogmatiek, maar ook van de zedenleer, compleet met een overzicht van kerkvaders en kerkleraren en theologische stromingen. Bij het onderdeel ambt -het derde deel- vinden we maar liefst 200 pagina’s biografische informatie over alle pausen (inclusief de dertig tegenpausen, tegenkandidaten die in woelige tijden óók tot paus werden uitgeroepen), verder een gedeelte over de kardinalen, bisschoppen, priesters en diakenen. Het vierde en laatste deel gaat in op het bestuur van de Rooms-Katholieke Kerk en biedt een overzicht van bisdommen, prelaturen, parochies en dekenaten, de soevereine staat en ten slotte het kerkelijk recht.
Optimistisch
Opvallend is de optimistische visie van Rome op de mens. In het paradijs gaf God de mens een vrije wil en stelde hem de voorwaarden tot het deelhebben aan het goddelijk heil. Dat kunnen we nog wel onderschrijven, maar dan volgt een zin die laat zien dat de zonde eerder een verzwakking dan een complete verdorvenheid van de menselijke natuur aanduidt: „De mens heeft zich niet aan het geheel van voorwaarden gehouden en daarmee gezondigd tegen zijn schepper en zich van Hem en het heilsplan afgekeerd.”
Toch wordt het pelagianisme door een aantal concilies officieel afgewezen als een ketterij, juist vanwege de optimistische visie op de menselijke natuur. Rome spreekt echter toch van een samenwerking tussen menselijke wil en genade. De rechtvaardiging betekent voor de mens „het zich open stellen voor God, het voldoen aan de hem door God gestelde normen.” De mens ontvangt de genade die hem in staat stelt „mee te werken” aan de heiliging van zichzelf en van de wereld. „De genade is een geschenk; de mens is vrij om het aan te nemen of af te wijzen. Ze laat de vrije wil van de mens onverlet”. Als dit geen pelagianisme is, dan weet ik het niet meer.
De manier waarop de rechtvaardiging wordt ingevuld, is een afzwakking van de reformatorische doctrine. „De daadwerkelijke, feitelijke rechtvaardiging is niet afhankelijk van het geloof alleen, ook niet van de genade alleen, maar van de vrije keuze van de mens om te leven naar wat het geloof hem voorhoudt en naar waartoe de genade hem in staat stelt.” Niet de rechtvaardiging, maar de doop lijkt het belangrijkst. De doop reinigt de mens van de erfzonde. „Van dan aan staat het eeuwig heil voor hem open en kan hij sacramenten ontvangen, de genademiddelen bij uitstek, welke hem inzicht en de kracht geven om de weg naar het eeuwig heil te blijven volgen.”
Uit het boek blijkt duidelijk de afwijzing van het lutheranisme en het calvinisme als ketterij. In het rapport van de dominicaan Prierias, in opdracht van paus Leo X (1513-1521) tot stand gebracht, werd Luther als een ketter gekwalificeerd, „vooral vanwege zijn ontkenning van het kerkelijk leergezag.” Luther ontkende immers de transsubstantiatie, zo lezen we, erkende als middel tot rechtvaardiging voor God „alleen” de genade, het geloof en de Schrift, „maar niet de goede werken.” Overigens is er wel een nuancering aangebracht: Luther was geen schismaticus (hij streefde naar hervorming van de kerk, niet naar een nieuwe kerk) maar een ketter; Calvijn en Zwingli verkondigden daarentegen geen ketterijen omdat ze niet in de Rooms-Katholieke Kerk stonden, maar een dwaalleer.
Orthodox-rooms boek
Het handboek is een orthodox-rooms boek. Wie meer van de leer van de Rooms-Katholieke Kerk wil weten, leze vooral dit boek. Jezus Christus gaf het gezag in de kerk aan de apostelen en hun opvolgers, de bisschoppen. Bij hen berusten de wijdingsmacht, het leergezag en de bestuursmacht. De bisschop van Rome, de paus, is de opvolger van Petrus en als zodanig de primaat onder de bisschoppen en daarmee het hoofd van de kerk. „In de erkenning van de paus als Hoofd van de Kerk en in de Geloofsbelijdenis zijn de particuliere Kerken (bisdommen en kerkprovincies) in de algemene Rooms-Katholieke Kerk verenigd en berust ook het centrale leer- en bestuursgezag.” De titels, bevoegdheden en functies beslaan in het boek enkele pagina’s.
Alleen de paus en de bisschoppen stellen vast wat geloofswaarheid is, dat wil zeggen wat „vanuit de Schrift en de Overlevering (of de Traditie, KvdZ) tot de goddelijke openbaring behoort en hoe de geopenbaarde waarheden geïnterpreteerd moeten worden. Ze doen dat in de overtuiging, dat de Geest hen daarin bijstaat.” De Geest is dus geclaimd als het bezit van de kerk. De paus is in zijn ambt „onfeilbaar” wanneer hij ”ex cathedra” (Latijns: vanaf de zetel, namelijk van het hoogste leergezag in de kerk) een definitieve uitspraak doet. Tegen een dergelijk besluit is geen beroep meer mogelijk, lezen we elders. Vandaar de bekende uitdrukking: De paus heeft gesproken, de zaak is beslecht.
Ook houdt de kerk heden ten dage vast aan de aflaat. Daarmee wordt bedoeld de kwijtschelding van tijdelijke zondestraffen. Deze kwijtschelding door aflaten betreft niet alleen de straffen voor eigen zonden, maar ook die van anderen. „In het bijzonder de overleden gelovigen die nog in het vagevuur hun tijdelijke straffen ondergaan.” Ook het verplichte celibaat wordt onderstreept.
Schokkend is om te zien hoe de inquisitie vroeger functioneerde. Zonder enige verontschuldiging en gêne wordt gezegd dat de inquisitietribunalen vaker zwaar vonnisten dan lichte straffen oplegden. Die zware straffen betroffen: publieke vernedering, verbeurdverklaring of vernietiging van goederen, gevangenschap of verbanning. Voor het uitvoeren van de doodstraf werden de veroordeelden aan de burgerlijke overheid overgedragen. „De kerk dwong de wereldlijke vorsten daartoe op straffe van excommunicatie.” paus Innocentius IV (1243-1254) machtigde zelf in eigen persoon het martelen van verdachten tijdens verhoren (voornamelijk de pijnbank).
Het opleggen van straffen werd in de twintigste eeuw overigens veranderd in ”het nemen van maatregelen” en in 1966 werd ook de index, de lijst met door de kerk verboden boeken, opgeheven.
Het boek sluit met een uitvoerig register (ruim vijftig bladzijden!) en literatuurverwijzingen. Het boek is een must voor degenen die op de hoogte willen zijn van de leer en de praktijk van de Rooms-Katholieke Kerk. Het geeft bijvoorbeeld inzicht in het proces van heiligverklaring en zaligverklaring, welke voorwaarden gelden en hoe zo’n proces verloopt. Onthutsend is om te zien hoezeer de zaligheid in handen ligt van de kerk. Als het gaat over de zalig- of heiligverklaring staat letterlijk te lezen dat de paus dan „verklaart dat de gestorvene tegenover de Schepper gerechtvaardigd is en opgenomen in het eeuwig geluk bij God.” In bevindelijke kringen wordt wel eens gezegd dat we overledenen er ”niet bij mogen zetten”, dat wil zeggen in de hemel plaatsen als bevoegdheid van de voorganger, maar hier wordt iemand onomwonden zalig verklaard!
De auteur erkent dat de praktijk van de leden van de huidige Rooms-Katholieke Kerk niet spoort met de leer. Voor iedere rooms-katholiek vanaf zeven jaar geldt de zondagsplicht, wat onder meer inhoudt het elke zondag bijwonen van de eucharistieviering. Hoewel het zonder geldige reden verzuimen van deze plicht nog als een zware zonde (doodzonde zelfs!) wordt beschouwd, gaat nog geen 10 procent nog elke zondag naar de kerk.
Rome en Reformatie zijn niet dichter bij elkaar gekomen. Wortelboer stelt dat sinds de negentiende eeuw er soms zeer intensieve herenigingsgesprekken zijn geweest, maar ondanks de oecumenische wil aan beide kanten is er op hoofdpunten (primaat van de paus, de apostolische opvolging, het celibaat, vrouw en priesterambt) nog geen doorbraak bereikt, schrijft hij. Dat de kloof tussen beide geloofsrichtingen even groot is, bewijst wel dit boek.