Onderwijskunde
Drs. Th. Oudkerk velt in Pedagogiek (9e jaargang, nr. 4) een hard oordeel over een eeuw onderwijskunde (vroeger didactiek) als wetenschap. De onderwijskunde hield zich tussen 1965 en 1985 in Nederland bezig met modellen van didactische analyse (in Groningen), leerplantheorie (Utrecht) en taxonomie van leerdoelen (Gent).
Toen was het volgens drs. Oudkerk nog een voorrecht om onderwijskunde te studeren, met pioniers als Van Gelder, Bijl en De Block. Volgelingen van deze pioniers hebben grote invloed gehad.Na 1985 is een neerwaartse beweging ingezet, die samenhangt met bezuinigingen van de overheid. Daarmee is ook de onderwijskunde als discipline die kan leiden naar een ondersteunende functie in de praktijk van het onderwijs van weinig betekenis meer.
De schrijver poneert dat Nederland er vergeleken met de Verenigde Staten bekaaid afkomt. De reden is dat hier in onderwijskundig, didactisch onderzoek een atomistische onderwijskunde de toon aangeeft: Nederlandse wetenschappers houden zich graag bezig met statistische berekeningen, waarbij relaties tussen enkele aspecten uit het totale onderwijsveld worden onderzocht. En deze onderzoeken leveren voor de onderwijspraktijk nauwelijks iets op.
In de Verenigde Staten en in veel landen in de rest van de wereld werkt men meer vanuit een holistische benadering. Opvoeding en onderwijs vormen een allesomvattend en complex gebeuren. Vanuit de wetenschap moet je dan ook het geheel benaderen en je niet verliezen in allerlei geïsoleerde deelvraagstukken. Onderwijskunde is kijken naar de onderwijspraktijk met hart, ziel en verstand. In het kritisch beschouwen, in het serieus pogen de onderwijspraktijk te verbeteren ligt de kracht van de holistische zienswijze. Een kritisch oordeel over de laatste twintig jaar onderwijskunde in Nederland.
Pedagogische Studiën (jaargang 82, nummer 4, 2005) wijdt een themanummer aan de vraag hoe de kloof tussen wetenschappelijk onderzoek en onderwijspraktijk overbrugd kan worden.
De gangbare praktijk is dat onderzoekers hun resultaten aan het veld presenteren op congressen en symposia. De resultaten van onderzoek worden samengevat en in vakbladen gepubliceerd en er worden websites gebouwd waarop informatie is te vinden over lopend en afgerond onderzoek. Om te bevorderen dat de vraagstellingen van onderzoek relevanter worden voor de onderwijspraktijk, proberen onderzoekers via resonansgroepen en expertmeetings meer zicht te krijgen op de vragen en problemen die in het veld leven.
De probleemanalyse die ten grondslag ligt aan veel van deze pogingen om de kloof tussen theorie en praktijk te overbruggen, is de volgende: De resultaten van onderzoek dringen niet door in de praktijk, omdat ze niet toegankelijk genoeg zijn en omdat docenten er te weinig in geïnteresseerd zijn. Een stapje verder gaat de gedachte dat de vragen die in onderwijskundig onderzoek centraal staan, onvoldoende relevant zijn voor de dagelijkse praktijk van het onderwijs, omdat ze primair gericht zijn op algemene verschijnselen, waardoor de resultaten soms lastig te vertalen zijn naar onderwijssituaties.
In al deze probleemdefinities gaat men uit van de volgende taakverdeling: Onderzoekers ontwikkelen kennis. Het veld past vervolgens de antwoorden en oplossingen toe. Dat gebeurt meestal met tussenkomst van ondersteuningsorganisaties die de ontwikkeling van lesmateriaal en toetsen, waarin de inzichten uit onderzoek worden vertaald, voor hun rekening nemen.
De laatste tijd klinkt echter steeds sterker een alternatieve visie door op de relatie tussen theorie en praktijk. Zo in een advies van de Onderwijsraad uit 2003. Men bepleit het belang van kennisgemeenschappen waarin kennisontwikkelaars, ondersteuners en onderwijspraktijk in het onderzoek zelf samenwerken. Ontwikkelingsonderzoek (”design research”) is hiervan een vertaling.
Samenwerking tussen onderzoekers en het veld in het onderzoek zelf zou de kloof tussen theorie en praktijk dus kunnen dichten.
De Reformatorische School (jaargang 33, nr. 7, 2005) heeft een themanummer gewijd aan de mogelijkheden van een christelijke didactiek. Drs. De Muynck concludeert dat een christelijke didactiek er niet is als het gaat om een afgerond stuk theorievorming. Maar de praktijk, de geleefde didactiek, de didactische praxis als christelijke didactiek heeft meer kans. Hij is van mening dat christelijk-didactische ideeënvorming dient plaats te vinden en daar is het project ”Leren in perspectief” een voorbeeld van.
Drs. B. Kalkman bespreekt in hetzelfde nummer de pedagogiek van Onderwijskunst als benadering waarin christelijke pedagogiek en didactiek met elkaar in evenwicht komen. Onderwijskunst biedt het christelijk onderwijs een pedagogisch kader met bijbehorende praktijk, wat kan helpen bij het zoeken naar vormen waarin de eigen identiteit nadrukkelijk gestalte kan krijgen.
Meer dan het fenomeen samenwerking komt deze benadering in de richting van een holistische aanpak waarmee de onderwijskunde in de VS klaarblijkelijk zo veel succes boekt. Ook maakt de benadering duidelijk dat zogenaamde neutrale, objectieve kennis niet de sleutel is om de kloof tussen theorie en praktijk te dichten.
Drs. M. Burggraaf, voormalig voorzitter van het college van bestuur van de Christelijke Hogeschool Ede