Het bouwen van een staat
Titel: ”Het bouwen van een staat”
Auteur: Francis Fukuyama, uitg. Contact, Amsterdam, 2005
ISBN 90 254 4124 6
Pagina’s: 175 blz., € 19,90.
Zitten we in deze tijd van hongersnoden en terreuraanslagen te wachten op een boek over een theoretisch onderwerp als ”staatsvorming”? Jazeker. Duizenden mensen zouden nooit zijn verhongerd als hun land beter was bestuurd. En in het ontwikkelen van antiterreurwetten botsen we opnieuw tegen de grenzen wat de overheid mag en kan. „De staat, dat zijn de dijken”, riep de Leidse jurist Logemann vlak na de oorlog uit. Geen uitspraak bewijst trefzekerder dat de staat het algemeen belang dient. De staat plaveit ons fietspad en voert onze vuilnis af. Het is deze instelling waarnaar trotse vaders zich begeven om een boreling te laten beschrijven. En als in het Amerikaanse New Orleans de dijken doorbreken, kijkt men zeer terecht naar de (federale) staat.
Dit openbare belang blijkt altijd weer iets totaal anders dan het private. Pim Fortuyn en zijn ondernemers in de LPF konden zeggen dat ook zij konden boekhouden en daarom automatisch goede staatshuishoudkunde zouden bedrijven. Maar de publieke zaak vraagt meer dan rekenen en winst delen. Een samenleving is breder dan een bedrijf en eist daarom een bredere visie.
Het is daarom geen wonder dat de staat weer in de belangstelling staat. Na de teleurstellingen over beperkte resultaten van overheidsoptreden werd de staat meer probleem dan oplossing. Zaken die vroeger uitsluitend door de overheid werden gedaan (zoals gas, water en licht, maar ook het openbaar vervoer en de post) worden nu deels door de markt verzorgd. Soms succesvol, soms niet.
Hijskraan
Francis Fukuyama, docent politieke economie aan de John Hopkins University in Washington, constateerde in 1992 in zijn wereldberoemde boek ”Het einde van de geschiedenis en de laatste mens” dat de liberale democratie definitief had overwonnen.
Binnen de Amerikaanse conservatieve stroming, waartoe Fukuyama behoort, houdt men weliswaar van een kleine, maar wel effectieve staat. En gezien de wereldwijde actualiteit valt op dit punt nog veel te leren.
Fukuyama heeft van de instorting van de Sovjet-Unie meer geleerd dan alleen dat de liberale democratie heeft overwonnen. Hij zag ook hoe de Sovjetstaat werd ontmanteld zonder dat er kapitalisme ontstond.
Er was geen vrije markt. De staat had wel kunnen proberen die te (helpen) vormen, maar miste daarvoor de effectiviteit. Geprivatiseerd staatsbezit kwam daardoor niet in handen van ondernemers, die het productief en rendabel maakten en zo het algemeen welzijn dienden. Het waren de oligarchen die de staatsbedrijven overnamen, en die waren meer uit op macht dan op marktwerking.
Het invoeren van een vrije markt is dus meer dan het verkopen van staatsbedrijven. De markt is -net als de staat- een instelling op zichzelf, soms zo kwetsbaar als een kasplantje.
Op dit punt is Fukuyama’s onderscheid tussen de macht en het bereik van de staat van groot belang. De communistische staat beschikte zelfs over de privé-levens van mensen. Maar toen puntje bij paaltje kwam, bleek de kracht van de staat niet erg groot. De Amerikaanse staat bevindt zich vanouds op het andere uiterste. Door de individuele rechten van de burger blijft de ruimte voor de overheid beperkt. Maar als de Amerikaanse politie optreedt, doe dan maar gerust een stapje aan de kant. De staat is net een hijskraan: hoe verder uitgeschoven, hoe minder gewicht hij aankan.
Het zou in dit licht interessant zijn te vernemen hoe Fukuyama aankijkt tegen de gebeurtenissen na de orkaan Katrina in New Orleans. De (federale) Amerikaanse staat bleek daar in het geheel niet krachtig.
Gekaapt
Fukuyama heeft na het verdwijnen van het communisme ook de opkomst van het moslimextremisme gezien. Ook dit veranderde de staat. Alleen in Afghanistan al bleek de traditionele staat zo zwak, dat hij feitelijk werd ’gekaapt’ door al-Qaida. Dit bewijst, aldus Fukuyama, dat een zogenaamde falende staat door zijn zwakheid een internationale bedreiging is. Terreurgroepen springen maar al te graag in dit vacuüm.
De Amerikaanse regering is op dit moment -in nauwe samenwerking met de internationale gemeenschap- bezig de staatsfuncties in Afghanistan waar te nemen, om te voorkomen dat herhaling optreedt. Maar toch blijft het de vraag of het bewind een vertrek van de internationale troepen zal overleven.
In Irak ligt de zaak overigens anders. De Amerikanen hebben alles gedaan om aan te tonen dat ook Bagdad door al-Qaida was gekaapt, maar dat is nooit bewezen. Integendeel, het probleem van Irak was eigenlijk de sterke staat.
Irak en Afghanistan moeten door drie fasen van staatsvorming, meent Fukuyama. De eerste is de wederopbouw direct na het conflict. Dit betreft niet alleen het herstel van politie en veiligheid, maar ook het herstel van de elektriciteitsvoorzieningen en het banksysteem. Pas in de tweede fase kunnen zelfstandig functionerende staatsinstellingen worden opgebouwd die de terugtrekking van buitenlandse troepen kunnen overleven. In de derde fase worden de basale staatsfuncties uitgebouwd in bijvoorbeeld de bescherming van eigendomsrechten en het bieden van basisonderwijs.
Zeker in het geval van Irak kan men betwijfelen of men na meer dan twee jaar de eerste fase al voorbij is. Zeker, er zijn verkiezingen geweest, maar politie en leger functioneren nog allesbehalve zelfstandig. En zolang dat niet op orde is, kan ook het banksysteem niet functioneren.
In de meeste landen die de VS bezetten, kwam het niet tot een goed bestuur. Fukuyama noemt daarbij Cuba, de Filipijnen, Haïti, Panama, Nicaragua en Zuid-Vietnam. Uitzonderingen waren Japan en Duitsland, waarschijnlijk omdat ze voor en tijdens de oorlog al een sterk bestuur hadden, dat grotendeels met dezelfde ambtenaren werd voortgezet. Maar Irak en Afghanistan lijken weinig op Japan en Duitsland.
Monster
Twintig bladzijden lang theoretiseert Fukuyama over de noodzakelijke instellingen van de staat. Hij verzuimt echter voorbeelden te geven. Te denken valt zowel aan brandweer en politie, als aan de vuilniswagens en de centrale bank. Zonder deze instellingen kan een moderne staat niet functioneren.
Een ander probleem is een gematigd sterke staat tegenover een zwakke samenleving. Het staatsapparaat heeft zich daar vrijwel volledig ingesteld om zichzelf te versterken. In Zimbabwe is de staat niet de dijken (of het algemeen belang), maar president Mugabe. Niet zelden ontaarden zulke situaties in hongersnoden.
Fukuyama schrijft in het begin van zijn boek dat het een kenmerk van de democratie is om het monster van de staat aan banden te leggen. Een interessante kwestie is hoe je dan moet denken over de ontelbare antiterreurmaatregelen die na 11 september 2001 in allerlei landen zijn ingevoerd.
Veel regeringen vergroten hiermee hun macht. Spreekwoordelijk is inmiddels de bibliotheekclausule, die de politie inzage geeft in het leesgedrag van burgers. Door de huidige elektronica doet de overheid dat veel effectiever dan destijds de Sovjetstaat. Wie daarbij in ogenschouw neemt dat een staat -inderdaad, net als een monster- eenmaal verworven bevoegdheden vrijwel nooit meer opgeeft, kan zich gerust afvragen of de staat ons beschermt met zijn antiterreurwetgeving.