„Ik zag dat het vel van haar arm rolde”
SCHERPENZEEL - Arianne Hoepel uit het Gelderse Scherpenzeel was twee jaar toen ze op 5 juli 1998 een pan hete soep over zich heen kreeg. Met ernstige brandwonden belandde de peuter in het ziekenhuis. Haar moeder Christa blikt terug.
„Het ongeval gebeurde op zondagmorgen, rond kwart over elf. We stonden op het punt om mijn man Jan en onze zoons uit de kerk te halen. Ik wilde wat kruiden in een pan soep gooien. Arianne stond op een krukje vlak naast me. Ineens zag ik dat krukje naar achteren schieten. „Mama, val!” gilde Arianne. Ze greep in het handvat van de pan. De gloeiend hete soep stortte over haar heen. Het beeld van het vel dat zo van haar arm rolde, zal me altijd bij blijven. Ik heb alles van me afgegooid. Later hoorde ik dat de hele keuken was bezaaid met soepkruiden.Boven heb ik Arianne onder de douche gezet. Voorzichtig heb ik haar jurkje losgemaakt. Ik besproeide haar met lauw water, geen koud water. Die tip had ik eens van mijn man gekregen. Ik moest proberen mijn gedachten op een rijtje te krijgen; voordeel is dat ik een verpleegkundige achtergrond heb. Ik heb Arianne even alleen gelaten en heb de dokter en daarna de buurvrouw gebeld. Terwijl zij de sproeier vasthield, heb ik me omgekleed, want ik zat ook onder de soep. Van de buurvrouw kreeg ik een steriel laken om Arianne in te wikkelen.
Mijn man en ik zijn hard naar het Sint Elizabeth-ziekenhuis in Amersfoort gereden. Eerst huilde Arianne hevig, daarna klaaglijk. Tijdens de rit goot ik plonsjes water over haar heen. Zelf was ik na verloop van tijd ook drijfnat. Binnen een kwartier waren we op de EHBO-afdeling in Amersfoort. Daar zagen ze al gauw dat de situatie ernstig was. We gingen door naar het brandwondencentrum van het toenmalige Zuiderziekenhuis in Rotterdam. Arianne wilde eerst de ambulance niet in, ze spartelde tegen. Toen ben ik in de ambulance gaan zitten, met mijn in folie gewikkelde dochtertje op mijn arm.
In Rotterdam stonden artsen startklaar. Arianne was verbrand aan haar gezicht, in haar nek, op haar linkerarm, op haar rug en op haar rechteronderbeen. Haar krullende kopje moest worden geknipt, om na te gaan waar de wonden precies zaten. Op verschillende plaatsen was ze derdegraads verbrand. Ze werd met morfine verdoofd, werd ingesmeerd en kreeg voeding via een neussonde.
Enkele dagen daarna ging haar hoofdje erg opzetten. We werden daarop goed voorbereid. Ze was zo ziek en had hoge koorts. Haar oren en haar neus waren niet meer te zien. Mijn vader wilde een van die eerste dagen graag bij Arianne kijken. Hij is erg geschrokken en dacht dat ze het niet zou halen. Anderhalve week na het ongeval raakte ons dochtertje besmet met de MRSA-bacterie. Daardoor moest ze op een geïsoleerde kamer worden verpleegd. Gelukkig ging het goed. De week daarna is Arianne geopereerd. Artsen hebben huid uit haar rug gehaald en dat getransplanteerd in de meest getroffen plaatsen, zoals op haar rug.
Mijn man en ik losten elkaar af. De ene dag ging hij naar Rotterdam, de andere dag ik. Na een maand stortte ik in. In een ruimte naast het kamertje waar Arianne werd verpleegd, lag een ernstig verbrande man. Ik hoorde hem wel eens schelden. Dan had hij last van ernstige jeuk. Ineens hoorde ik hem schreeuwen: „Laat dat teringkind stil zijn!” Daar bedoelde hij Arianne mee. Ik was helemaal overstuur en was bang dat die man haar wat zou aandoen. Ik heb meteen iemand in het ziekenhuis gebeld. Een verpleegkundige heeft de man de huid vol gescholden. Daarna heb ik zitten huilen. Daar drongen ze in het ziekenhuis ook op aan. Ze vonden dat mijn man en ik zo onnatuurlijk kalm bleven. Dat komt omdat wij kracht van de Heere ontvingen. We voelden ons gedragen door de gebeden. Voor de hulp van de mensen in het ziekenhuis hebben we veel lof. Ze stonden dag en nacht voor ons klaar.
Kort na die gebeurtenis is Arianne naar huis gekomen. Ik heb haar daar verder verzorgd. Maandenlang heb ik bijvoorbeeld haar wonden geolied. Vanaf oktober 1998 heeft ze twee jaar lang drukkleding gedragen. Die dient ervoor om de littekens zo goed mogelijk te laten genezen. Als je onze dochter nu ziet, zou je niet vermoeden dat ze er zo ernstig aan toe is geweest. Een enkele keer krijgt Arianne vervelende opmerkingen. In het zwembad bijvoorbeeld, als anderen de verbrande plek op haar bovenrug zien.
We hebben het ongeval heel duidelijk als bemoeienis van de Heere gezien. Hij heeft ons ook gedragen.
Bij tijden denken we terug aan die zondag. Ik had bijvoorbeeld een soort dwangmatige neiging om alle verhalen over de oudejaarsbrand in Volendam te lezen. Sommige spullen doen ons herinneren aan het Rotterdamse ziekenhuis. Arianne had daar een speelgoedgitaartje. Een melodietje van dat gitaartje hebben we talloze keren gehoord. Als we het deuntje nu weer horen, denken we altijd weer terug aan het rode ledikant in het ziekenhuis.”