Darwinisme is synoniem voor atheïsme
Het Reformatorisch Dagblad organiseert zaterdag een studiedag over de bijbelse scheppingsgeschiedenis. In het derde artikel in een serie in aanloop naar de studiedag wijst ing. H. Wiegers op de vele vooronderstellingen die evolutionisten bijna als feiten presenteren.
In de discussie over Intelligent Design, evolutie-idee en wetenschap mis ik een verwijzing naar reeds uitgezochte zaken, met name publicaties waarin is aangetoond dat er een duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen natuurkunde en natuurfilosofie. De term wetenschap wordt mijns inziens te generaliserend gebruikt, zodat alles onder één noemer wordt gebracht. Daarom komt niet aan bod dat de natuurkunde is gebaseerd op waarnemingen en proeven, terwijl de natuurfilosofie per definitie speculatief is. Naar analogie geldt hetzelfde voor biologie en biofilosofie, astronomie en astrofilosofie enzovoort.Er wordt vaak naar Darwin verwezen, maar het is toch algemeen bekend of althans te achterhalen dat deze bioloog niet verder kwam dan de variabiliteit van de soort. De rest was speculatie en dat is ook in de praktijk gebleken. Vandaar de noodsprong van S. J. Gould naar het „schitterend ongeluk.” De consequente evolutionisten gaan uit van een ideologie, die de plaats inneemt van het geloof in God, de Schepper van hemel en aarde. Daarom is het darwinisme in de praktijk ook een synoniem voor atheïsme.
Onbeperkt
Om zijn idee te onderbouwen, had Darwin miljoenen jaren nodig voor de langzaam verlopende evolutie. En reeds in de achttiende eeuw hadden de eerste historische geologen (dus niet de mijnbouwkundige) deze miljoenen jaren nodig om de zondvloed en andere grote catastrofes te kunnen omzeilen. En dat met ongefundeerde extrapolaties. „Over tijd kunnen we onbeperkt beschikken”, was een stelling van de geologisch filosoof Lyell. En die gedachte nam Darwin van hem over.
In de praktijk is men daarmee vastgelopen. Vooral sinds 1970 wordt in de geologie veel meer met catastrofes gewerkt als verklaringsmodel. De massa’s fossielen logen er dan ook niet om. Als de miljoenen jaren juist zouden zijn, zouden vele aardlagen per jaar maar ongeveer een millimeter in dikte zijn toegenomen, met als consequentie dat er geen fossielen zouden zijn ontstaan (fossiel betekent: begraven). Een Franse geoloog schreef eens, en hij bevestigde het mij mondeling, „met de anekdotes van de historische geologie kan ik niets beginnen.”
Tijdschaal
Ik heb er jaren over gedaan om de oorsprong van de geologische tijdschaal te achterhalen en uit de oorspronkelijke literatuur daarover blijkt dat er van een betrouwbare tijdschaal nog nooit sprake is geweest. Eerst de ontdekking van de radioactiviteit was aanleiding om te trachten de ouderdom van aardlagen te bepalen. De variaties in de uitkomsten waren echter zo groot dat ze als onbetrouwbaar worden beschouwd; de uitkomsten werden sindsdien in miljarden jaren uitgedrukt.
Tussen 1900 en 1950 werd er op de internationale geologische congressen weinig interesse aan de dag gelegd voor een geologische tijdschaal. Met name in de Verenigde Staten was er een sterke stroming die in de eerste plaats de nadruk legde op de gesteentekenmerken. In de praktijk is dat wereldwijd nog zo.
Onbetrouwbaar
Sinds 1976 is men begonnen met het systematisch zoeken naar een basis voor een echte tijdschaal. Maar de huidige, veel gepubliceerde tijdkolom is niet meer dan een plausibel geachte tijdschaal. Het probleem van de betrouwbaarheid van de radiometrische ouderdom is nog steeds niet opgelost.
Het is volkomen onterecht als theologen de exegese van Genesis 1 willen aanpassen aan wat zogenaamd wetenschappelijk is vastgelegd. De uitleg van dit bijbelhoofdstuk is er volkomen duidelijk over dat het God de Schepper is Die spreekt en het is er. Trouwens, de hele Bijbel is een bewijs van het spreken van God, ook van het goddelijk Woord Zelf, Jezus Christus. De werkelijke discussie waar het in wezen om gaat is die tussen atheïstische ideologieën en het betrouwbare spreken van God.
De auteur is geoloog.