Verharding
Jeremia klaagt het in onze tekst uit voor de Heere. Hij weent over de onbekeerlijkheid van zijn toehoorders, als die zich door Gods kastijdende oordelen niet tot bekering laten brengen. Daarom worden ze geacht rijp te zijn voor het wraakoordeel.Gave God dat de ondervinding niet leerde dat onze eeuw een menigte van zulke mensen bevat. Mensen, zeg ik, die hard van hart en van aangezicht zijn, op wie de hamer van Gods Woord geen invloed heeft. Ook de roede van Gods oordelen brengen hen niet tot bekering. Men vindt ook veel mensen die door God op het ziekbed zijn neergeworpen en tot aan de poorten van de dood zijn gebracht. Wanneer ze weer gezond worden, keren zij tot hun vorige staat terug. Wat zijn er onder ons veel tekenen van Gods oordelen geweest. Hoe lang heeft de sterfte onder het vee niet geduurd? Zo heeft God ons land geslagen. Dat hebben we verdiend door onze hemeltergende zonden.
Maar o, wat weinig mensen zijn er die Gods tuchtroede opmerken en zich daardoor laten beteren. De stem van de Heere roept wel: Hoort de roede en wie ze besteld heeft, maar het is alles tevergeefs. God kastijdt Zijn kinderen wel uit liefde en tot hun nut. Zij vallen door boetvaardigheid God in Zijn vaderlijke roede. Maar Hij kastijdt ook de goddelozen als een wrekende rechter. Dat is voor onbekeerden slechts een beginsel van de smart.
Carolus Tuinman, predikant te Middelburg (Keurstoffen, 1756)