„Oudvaders citeerden rustig rk-schrijvers”
NEDERHEMERT - De gereformeerde oudvaders uit de zeventiende eeuw citeerden onbekommerd rooms-katholieke stichtelijke schrijvers. „De voor-reformatorische vroomheid zette zich in de Nadere Reformatie gewoon voort”, zegt dr. W. J. op ’t Hof, „maar wel dogmatisch gefilterd.” Dinsdag aanvaardt hij het ambt van bijzonder hoogleraar gereformeerd piëtisme aan de Vrije Universiteit in Amsterdam.
De predikant van de hersteld hervormde gemeente van Nederhemert pleit voor het gebruik van het koepelbegrip piëtisme, waarbinnen gereformeerde, remonstrantse én roomse vroomheid hun eigen zelfstandigheid behouden. Hij maakt er sinds jaar en dag geen geheim van dat hij het liefst het begrip ”piëtisme” gebruikt voor heel de vroomheidsbeweging van Europa en Amerika vanaf de 16e eeuw. „In het verleden werden puritanisme, Nadere Reformatie en het Duitse piëtisme te veel als onafhankelijke bewegingen behandeld en was er nauwelijks aandacht voor onderlinge invloeden. Er is veel te weinig onderzoek gedaan, ook in internationaal verband. Nieuwe gegevens over piëtistische invloeden in Scandinavië en Midden-Europa hebben tot opzienbarende ontdekkingen geleid. Een van mijn verrassende resultaten is dat het Duitse lutherse piëtisme gewoon een loot is van de oude gereformeerde stam.”De nieuwe hoogleraar (57) besteedt in zijn oratie veel aandacht aan de begripsbepaling van het piëtisme. Hij kiest deze term bij gebrek aan beter, zo zegt hij. „De keuze voor deze term is ingegeven door het Latijnse begrip ”pietas”, dat vroomheid betekent. Het piëtisme is een wereldwijde vroomheidsbeweging, die begon in Engeland en vervolgens zich uitbreidde naar het Europese continent en naar Amerika. Oorspronkelijk kenmerk was de zuivering van de Engelse kerk van roomse smetten maar vooral ook de dagelijkse vroomheidsbeoefening in gezinsgodsdienst, het opstellen van dagtijden voor het gebed, kortom de innerlijke beleving van de leer en de praktijk der godzaligheid.”
Ondanks het wijde koepelbegrip denkt dr. Op ’t Hof dat hij met zijn smallere invulling van gereformeerd piëtisme niet veel medestanders krijgt. Onder gereformeerd piëtisme verstaat hij de vroomheid die gestempeld is door de Drie Formulieren van Enigheid, inclusief de Dordtse Leerregels. „Dat zullen velen te eng vinden, omdat je dan in je definitie antiarminiaans bent en dus Wesley en anderen er buitensluit. Het puritanisme is altijd antiarminiaans geweest.”
Ware oecumene
Dr. Op ’t Hof zegt zich nog te moeten oriënteren op internationale onderzoekscentra rond puritanisme en piëtisme. Bij het laatste congres in Halle dit jaar was hij niet aanwezig. Hoewel daar een overweldigende hoeveelheid lezingen en workshops gehouden werd, mist dr. Op ’t Hof in veel literatuur belangstelling voor de internationale invloeden van het piëtisme. De recente interesse in het piëtisme vanuit andere disciplines, zoals medische wetenschap, muziekwetenschap, antropologie en kunstgeschiedenis, kan hij wel waarderen. „De werkelijkheid is zo complex dat het voor onze kennis van de oudvaders alleen maar winst is als ze van zo veel mogelijk kanten en in zo veel mogelijk verschillende opzichten bestudeerd worden. Wel mogen de kernthema’s van het onderzoek, zoals biografie, bibliografie en theologie, niet in het gedrang komen.”
Een stelling van de oratie van dr. Op ’t Hof is dat de vroomheid bij de piëtisten ondergeschikt is aan de leer. „Er is sprake van een zekere relativering van de leer. Voetius zag in zijn rooms-katholieke tegenstander Rovenius eerder zijn broeder dan in de orthodox-calvinistische Maccovius. Wonderlijk dat je dat in iedere eeuw tegenkomt. Ik zie daarin ook kansen voor ware oecumene. Er zijn tegenwoordig niet veel bevindelijke mensen meer, maar als er ergens harten elkaar raken, is er meer eenheid dan wanneer je dogmatisch tegenover elkaar staat. Ik pleit voor het katholiek-gereformeerde geluid. Uit onderzoek blijkt dat de gereformeerden in de zeventiende eeuw veel ruimhartiger waren dan werd aangenomen. In de achttiende eeuw is er door de verinnerlijking een verenging opgetreden in het blikveld. In de zeventiende eeuw is alles opener, minder gefragmentariseerd en minder verzuild.”
Dr. Op ’t Hof ziet zijn oratie in het verlengde liggen van zijn proefschrift, waarin hij de stelling verdedigde dat hij de Nadere Reformatie verkoos boven de Reformatie. Hij kreeg daarop veel kritiek. „Mijn stelling had te maken met de vaststelling van het nagenoeg ontbreken van typische vroomheidsliteratuur in de Reformatie. Calvijn en andere reformatoren hebben veel betekend voor de kerk, maar ze hadden weinig expliciete aandacht voor de vroomheid. Omdat dat ontbrak, waren vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie gedwongen om over de Reformatie heen te stappen en in deze lacune te voorzien. Zo krijg je dan het verschijnsel dat -vooral op volksniveau- soms levensgevaarlijke rooms getinte vroomheidsboekjes de ronde deden.”
Veeg teken
De aandacht voor het piëtisme leeft slechts bij een klein deel van de theologische onderzoekers, moet dr. Op ’t Hof bekennen. Degenen die er wetenschappelijk voor vrijgesteld zijn, hebben er doorgaans geestelijk weinig affiniteit mee. En over de voorkeur voor een bepaald soort puriteinen heeft dr. Op ’t Hof ook zijn zorgen. „Als je op internet ziet wat er bestudeerd wordt, zijn dat vooral opwekkingspuriteinen, zoals Edwards, Whitefield, Wesley en Ryle. Dat is wel jammer, want bij Wesley zie je heel duidelijk arminiaanse tendensen en bij anderen soms wat antinomiaanse trekken. Als de evangelischen tegenwoordig zo geïnteresseerd zijn in deze puriteinen, dan is dat een veeg teken. Ik heb meer de voorkeur voor de oudere puriteinen, die veel steviger zijn, minder aandacht voor emotionaliteit hebben en een meer evenwichtige verhouding tussen wet en Evangelie kennen. De vroomheid is het leven, maar het leven kan niet zonder ruggengraat, dat wil zeggen: de gezonde leer.”
Dr. Op ’t Hof zal één dag per week besteden aan de geschiedenis van het gereformeerd piëtisme, een halve dag geeft hij les aan het seminarie van de Hersteld Hervormde Kerk (ook aan de VU) in de geschiedenis van de vaderlandse kerk en in het kerkrecht. Deze vakken zijn voor alle studenten aan de VU toegankelijk. Hij vindt dat een goede zaak. „Ik heb er nooit een geheim van gemaakt dat ik ’mijn’ kerk zie als een noodverband. Kerkisme is me helemaal vreemd. Ik zou zelfs graag mijn hoogleraarschap inleveren voor de ongedaanmaking van de breuk die per 1 mei 2004 werkelijkheid werd.”