Milosz, dichter van de tragiek
Titel: ”Geboortegrond”
Auteur: Czeslaw Milosz
Uitgeverij: Atlas, Amsterdam, 2005
ISBN 90 450 0795 9
Pagina’s: 320
Prijs: € 24,90.
De Poolse dichter en schrijver Czeslaw Milosz is een van de grote persoonlijkheden uit de twintigste eeuw. Hij ontving in 1980 de Nobelprijs voor literatuur. In zijn werk weerspiegelen zich de grote gebeurtenissen van zijn tijd: de Eerste Wereldoorlog, de Russische revolutie, de Tweede Wereldoorlog, het communisme in Oost-Europa. Dat alles valt na te lezen in zijn indrukwekkende autobiografie: ”Geboortegrond”. Milosz werd geboren in 1911 en stierf in 2004. Zijn autobiografie uit 1958 is nu opnieuw verkrijgbaar in het Nederlands. De titel ervan, ”Geboortegrond”, is kenmerkend voor Milosz. Hij groeide op in de stad Wilno, bracht een deel van zijn jeugd door in Rusland, woonde en werkte in Polen, in Parijs en in de Verenigde Staten. In de laatste fase van zijn leven woonde hij weer in Polen, waar hij ereburger was van Krakau.
Milosz was een echte kosmopoliet, zou je zeggen. Toch is zijn binding aan het land en de regio waar hij uit afkomstig is, altijd zeer sterk geweest. Dat geldt ook voor de geloofsovertuiging die met name in Polen dominant is: het rooms-katholicisme.
In grote lijnen schetst Milosz in ”Geboortegrond” zijn jeugdjaren, zijn studietijd -hij studeerde rechten- en de aanvang van zijn dichterschap. In de jaren vlak voor de Tweede Wereldoorlog werkt hij bij de Poolse radio. Na de oorlog wordt hij als diplomaat van Polen in New York en Parijs gestationeerd. In die jaren is hij formeel een voorstander van het nieuwe Polen, waarin het communisme zeer dominant is. Maar hij koestert grote twijfels.
Dat leidt er in 1950 toe dat hij politiek asiel aanvraagt in Frankrijk. In Polen veroorzaakte dat grote opschudding, want Milosz is intussen een bekend persoon, dankzij zijn vele publicaties. Nu wordt hij verklaard tot persona non grata: een ongewenst persoon. Zijn werk wordt verboden door de autoriteiten.
In 1961 wordt Milosz hoogleraar in Berkeley, Amerika. Hij schrijft in die jaren veel poëzie en essays en hij vertaalt Poolse poëzie in het Engels. Ook publiceert hij een geschiedenis van de Poolse literatuur. Eind jaren zeventig -kort voor hij de Nobelprijs zou ontvangen- publiceert hij vertalingen uit het Hebreeuws en het Grieks: Job, Psalmen, Prediker, Markus en Openbaring.
Swedenborg
Czeslaw Milosz is een man die de wijsheid van bewogen jaren met zich meedraagt. Hij is een vertolker van de menselijke ervaring, iemand naar wie je graag luistert. Dat geldt niet alleen als hij over de grote en diepe vragen schrijft van bijvoorbeeld het kwaad in samenhang met de goedheid van God, of de eenzaamheid van de mens, maar ook als hij mensen typeert, analyseert wat drijfveren en beweegredenen zijn.
In een treffende passage schrijft hij over het eigene van de Oost-Europeaan: „Ik geloof dat het waar is dat zijn differentia specifica (zijn eigenheid, red.) terug te voeren is op zijn gebrek aan vorm, zowel innerlijk als uiterlijk. Zijn goede eigenschappen -hij is begerig naar kennis, een hartstochtelijk debatteerder, heeft zin voor humor (…)- heeft hij te danken aan een principiële tekortkoming: hij blijft altijd onvolwassen, hij wordt geregeerd door het toe- en wegvloeien van zijn innerlijke chaos. Vaste vormen verwerft men alleen in gestabiliseerde maatschappijen.”
Het is natuurlijk generaliserend en speculatief, maar er schuilt in zo’n passage een intrigerend inzicht in mensen.
Al vroeg las Milosz de ”Bekentenissen” (”Confessiones”) van de kerkvader Augustinus. Het boek fascineerde hem en vormde zijn persoonlijkheid. Zijn religieuze inslag weerhield hem ervan alles op de kaart te zetten van ratio en natuurwetenschap. Ook toen al bestonden er spanningen tussen geloof en wetenschap. Maar Milosz besefte heel goed: er bestaat kennis aangaande de fundamenten van ons bestaan die níet valt onder het bereik van de wetenschap: „De werkelijkheid hield ik voor dieper dan ik in mijn gedachten kon omvatten; zij laat verschillende soorten kennis toe. Hierin was ik trouw aan mijn moeder en trouw aan Litouwen dat werd bezocht door de geesten van Swedenborg.”
Hier gaat een grote spanning schuil, die Milosz parten heeft gespeeld: de vanzelfsprekendheid van het wetenschappelijke denken, dat de kerkelijke dogma’s als onbewijsbare kletskoek betitelde. Milosz viel hieraan niet ten prooi, dankzij zijn afkomst - die hij hier aardig typeert als trouw aan ’de geesten’ van Emanuel Swedenborg: een Zweedse mysticus uit de achttiende eeuw.
Heiligdommen
Milosz is wel een dichter van de tragiek genoemd; een schrijver die de misère van het bestaan in kaart bracht. Dat was hij ook. Hij was geraakt door de vraag naar het waarom van het kwaad. Zou God een duistere kant hebben of zouden er zelfs twee goden bestaan van wie de een goed en de ander slecht is? Milosz scheerde graag langs het randje van de ketterij, om zijn inzichten te scherpen en kennis op te doen.
Milosz was religieus en hield hoop en geloof vast: „Wie van ons stemt in met het heelal zonder/ één stem?/ Van medelijden, genade, begrip?/ Het mensdom betekent volkomen vreemdheid te midden/ van melkwegstelsels./ Voldoende reden om samen met anderen / heiligdommen op te richten van onvoorstelbare barmhartigheid.”
Dit is de kern, van waaruit in Milosz’ werk een brede blik geworpen wordt op mens en wereld, op vreugde en tragiek. Het is bezonken wijsheid, die níét bedaagd en suffig is, - maar steeds frisser wordt naarmate je je er meer in verdiept.