Ds. I. Kievit biedt lezers geen opgewarmde kost
Titel:
”Eeuwig klinkt het priesterlied”
Auteur: ds. I. Kievit
Uitgeverij: Snoek, Ermelo, 2005
ISBN 90 7673 142 X
Pagina’s: 327
Prijs: € 22,50. Dr. H. F. Kohlbrugge schreef in de inleiding van zijn boek ”Waartoe het Oude Testament?” deze woorden: „Als ge de vijf Boeken van Mozes verstaat, verstaat ge den geheelen Bijbel.” Aan deze opmerkelijke zin moest ik denken bij het lezen van het boek ”Eeuwig klinkt het priesterlied”. Dit gouden kleinood is een gebundelde serie van eerder verschenen publicaties in het Gereformeerd Weekblad van de hand van ds. I. Kievit (van 1923 tot 1952 hervormd predikant te Baarn).
Ds. Kievit, die mede bekend geworden is door zijn visie op voorwerpelijke en onderwerpelijke prediking, geeft in dit mooi uitgegeven boek een proeve van beide aspecten. Hij behandelt geleerd en bestudeerd zonder losse-pols-theologie de oudtestamentische offercultus. Uit vrijwel alle hoofdstukken, die handelen over de diverse offers die in Leviticus en Numeri genoemd worden, blijkt hoezeer deze dienaar geoefend was in de theologie. Hij is niet tevreden met loze klanken. Alles wat gepreekt, gezegd, geschreven en gemediteerd wordt, moet opkomen uit het Woord van God.
Grammofoonplaten
Hij schroomt niet om meningen van kerkvaders, oudvaders, moderne wetenschappers, apocriefe boeken en rabbijnse uitleggingen van de Talmoed aan te halen. Het is voor ds. Kievit taboe om, naar zijn eigen woorden, „het onderzoek over wat in de loop der eeuwen over deze dingen geschreven is te verwaarlozen.” Klakkeloos herzeggen wat anderen ooit zeiden bevalt hem niet. Dat treft de uitleg van de Schriften, maar evenzo de toepassing daarvan. Geldt voor onze prediking en de geloofstaal die wij uiten niet al te zeer de klacht: „Ach, bij menigeen is de tussenruimte van het ontmoeten van Christus en van Hem (s)preken of de weldaden opsommen, of de bekering vertellen groter dan drie dagen. Opgewarmde kost wordt opgediend. Grammofoonplaten zijn het die nu ten gehore worden gebracht.”
Het moge duidelijk zijn dat dit typische Kievit-boek bol staat van zuiver bijbelse, voorwerpelijke leerstof. Echter, wie meent dat niet doeltreffend gemikt wordt op het hart, vergist zich danig. Telkens, bladzij na bladzij, wordt de lezer er hartelijk bijgetrokken. De bevinding, het binnenwerk van de Geest in het hart van schuldige zondaren, kan en mag niet ontbreken. ’t Is niet dat Kievit expliciet appelleert. Dat niet. Soms lijkt het wat bedekt. Maar dit wil niet zeggen dat het appèl gemist wordt. Dat doet hij bijna altijd vragenderwijs. Soms ook in de aanvoegende wijs, maar steeds weer met het doel arme, in zichzelf verloren mensen, te leren dat het offer levensnoodzakelijk is.
Wat ligt er een ruimte in dat grote offer van de Priester die Lam werd! Wat wordt het rijk te ontdekken dat onze gebrachte offers uiteindelijk rusten in het volbrachte offer van het Lam. Daarom zijn de vraagtekens geen ”misschientjes”. Integendeel, grond en fundament van het geloof is en blijft het Lam. „Geconserveerde genade is vleselijke vroomheid.” Het vraagteken is verstrengeld in het uitroepteken. „De vrede rust op het bloed en uit die vrede spruit de gemeenschap voort, die het leven is. Vredesleven met God! Hij is onze vrede! De vrede van God die alle verstand te boven gaat, zal ons hart en onze zinnen bewaren in Christus Jezus. Vrede en leven, leven en vrede! (…) Twijfel over de grondslag van de vrede is een doodsteek voor de gemeenschap.”
Indringend
Toen mij de vraag gesteld werd dit boek te recenseren besloot ik die bladzijden waarin een of meer citaten ’raak’ waren van een vouwtje te voorzien. Het resultaat was een dubbeldik boek. Heerlijk, om dwars door het taalveld van lang vervlogen jaren de Naam van Jezus Christus te horen. Uitbundig. Scherp. Eerlijk. Onvergetelijk zijn de hoofdstukken over Hebreeën 9:13,14 waarin de schrijver hartstochtelijk de woorden benadrukt: „hoeveel te meer zal het bloed van Christus…” „Voor deze sluitrede des geloofs blijft geen plaats over voor twijfel of tegenspraak. Er is niets tegen in te brengen.”
Met een indringend appèl wordt het boek besloten: „Gode zij dank, nog is het heden der genade niet afgebroken, daarom haast u tot deze Bloedfontein. Leg u voor de Heere neer om kennis van zonde en ellende, verlorenheid en doem, want anders zult u nooit naar verzoening vragen. Toen Jozua het uitsprak: Aangaande mij en mijn huis, wij zullen de Heere dienen, meende het volk hem te kunnen verzekeren: Wij ook, wij zullen de Heere dienen, want Hij is heilig. Maar, hoe kon Jozua het dan wel zeggen? Omdat hij sprak op kosten des Heeren. Ziet u.”
Na het lezen van dit boek denk ik te mogen zeggen: Wie de oudtestamentische offerdienst verstaat, die ontmoet de gehele Christus.