Buitenland

In Memoriam Simon Wiesenthal (1908-2005)

Het ultieme symbool van de nazi-jagers is niet meer. Simon Wiesenthal overleed dinsdag op 96-jarige leeftijd thuis in de Oostenrijkse hoofdstad Wenen.

Marie van Beijnum
20 September 2005 11:42Gewijzigd op 14 November 2020 02:58

Ergens in de jaren tachtig was ik in Wenen was en realiseerde ik me opeens dat ik wel eens langs het huis van de beroemde Simon Wiesenthal kon lopen. Een blik in een telefoongids wees me de weg naar het kantoor van Wiesenthal, aan de Salzburger Torgasse in de Oostenrijkse hoofdstad. Een druk op de bel en ik mocht naar binnen. Wiesenthal was aan het werk en wilde deze krant best te woord staan. Een klein kantoor, volgestouwd met dossiers.

Met een zekere graagte vertelde Wiesenthal, wiens figuur een zekere corpulentie vertoonde, zijn levensverhaal. In de Tweede Wereldoorlog zat hij gevangen in twaalf concentratiekampen. Hij overleefde en wijdde de rest van zijn leven aan de opsporing van oorlogsmisdadigers, het levendig houden van de herinnering aan de holocaust en de bestrijding van antisemitisme en racisme.

Niet veel later, in 1992, kwam Wiesenthal naar Nederland, ter gelegenheid van de presentatie van zijn boek ”Zeilen der Hoop”. In de suite van het Ambassade Hotel betoogde hij vurig hij dat de mensheid lering moest trekken uit de ervaring van de joden. Het verleden mag nooit worden vergeten, benadrukte de bevlogen nazi-jager. De rode draad die door zijn leven liep, was het verlangen naar een rechtvaardige behandeling van vervolgers en eerherstel van vervolgden. „Zolang ik geestelijk en fysiek gezond ben, zal ik me inzetten voor het doel van mijn leven. Mijn bureau in Wenen is het laatste bureau. Een laatste bureau kan men niet sluiten. Alleen God kan dit op slot doen.”

Die deur is nu op slot gegaan, Wiesenthal is niet meer. De man die in de holocaust 89 familieleden verloor, zorgde er naar zijn zeggen voor dat 1100 nazi’s voor de rechter werden gebracht.

Hij begon zijn missie toen de Amerikanen in mei 1945 het vernietigingskamp Mauthausen in Oostenrijk bevrijdden. Voor Wiesenthal bestond er geen vrijheid zonder gerechtigheid. Hij bleef altijd op het verleden wijzen en waarschuwen tegen een herhaling daarvan.

Wiesenthal werd 31 december 1908 geboren in Buczacs, een dorp in de buurt van het tegenwoordige Lviv (het voormalige Lemberg) in Oekraïne, dat toentertijd deel uitmaakte van het Oostenrijks-Hongaarse rijk. Hij studeerde civiele werktuigbouwkunde in Praag en Wenen en haalde in 1932 de ingenieurstitel. Hij werkte als bouwkundig ingenieur in Sovjet-Rusland alvorens naar Lviv terug te keren, waar hij een architectenbureau begon, voordat de Russen en vervolgens de Duitsers Lviv bezetten en de terreur begon.

Na de bevrijding wierp hij zich op de opsporing van oorlogsmisdadigers, aanvankelijk in samenwerking met de Amerikanen, eerst vanuit Linz en sinds de arrestatie van Eichmann in 1960 vanuit Wenen.

Zijn rol in de opsporing van Adolf Eichmann, de voormalige SS-commandant die de uitroeiing van de joden organiseerde, was onduidelijk. Eichmann werd in 1960 door Israëlische agenten uit Argentinië ontvoerd, waarna hij in Israël werd berecht en opgehangen. Wiesenthal is er dikwijls van beschuldigd zijn rol te hebben aangedikt. Hij beweerde niet alleen dat de opsporing van Eichmann aan hem te danken was, maar zei ook dat hij in 1954 al wist waar Eichmann uithing, maar dat Israël hem niet geloofde. De gevangenneming van Eichmann „was teamwork van velen die elkaar niet kenden”, zei Wiesenthal in 1972. „Ik weet niet of en in welke mate de berichten die ik naar Israël heb gestuurd, zijn gebruikt.”

Twintig jaar later beklemtoonde hij in het Ambassade Hotel: „Geen mens die weet waar het Eichmann-dossier is.”

Onder degenen die Wiesenthal opspoorde was ook de Oostenrijkse politieman Karl Silberbauer, die verantwoordelijk was voor de arrestatie van Anne Frank en haar deportatie naar Bergen-Belsen, waar zij overleed. Hij besloot Silberbauer in 1958 te gaan zoeken, omdat een jongere had gezegd pas te zullen geloven dat Anne Frank had bestaan als Wiesenthal de man had gevonden die haar en haar familie had gearresteerd. In 1963 werd Silberbauer aangehouden.

Wiesenthal slaagde er niet in Josef Mengele, de ”Engel des Doods” van Auschwitz, voor het gerecht te brengen. Mengele overleed in Zuid-Amerika na tientallen jaren aan arrestatie te zijn ontkomen.

Wiesenthals lange odyssee naar gerechtigheid riep ook weerstand op. In Oostenrijk, dat tientallen jaren weigerde het eigen aandeel in de misdaden van de nazi’s onder ogen te zien, werd Wiesenthal genegeerd en vaak beledigd voordat hij -al ver in de tachtig- om zijn werk werd geëerd. In 1975 suggereerde toenmalig kanselier Bruno Kreisky, zelf een jood, dat Wiesenthal deel uitmaakte van een „zekere maffia” die Oostenrijk wilde besmeuren. Kreisky beweerde zelfs dat Wiesenthal met de nazi’s had gecollaboreerd om zijn leven te redden. In oktober 1989 kreeg Kreisky een -voorwaardelijke- boete opgelegd omdat hij die aantijging had herhaald.

De ironie wilde dat Wiesenthal bij de Oostenrijkers in aanzien steeg door de beroering om Kurt Waldheim, de vroegere secretaris-generaal van de VN die in 1986 president van Oostenrijk wilde worden, hoewel hij had gelogen over zijn verleden als officier in het leger van Adolf Hitler. Omdat hij Waldheim niet als een oorlogsmisdadiger wilde veroordelen, raakte Wiesenthal in conflict met Amerikaanse joodse organisaties. Maar het deed de Oostenrijkers beseffen dat de nazi-jager niet iedereen veroordeelde die aan de oorlogsinspanning van de nazi’s had bijgedragen.

Wiesenthal drong meermalen aan op het aftreden van Waldheim, omdat hij de belichaming was van hen die het aandeel van de Oostenrijkers in de oorlogs- en doodsmachinerie van het Duitsland van Hitler bagatelliseerden. Maar hij kon geen bewijzen vinden voor de beschuldiging dat Waldheim medeplichtig was aan oorlogsmisdaden.

Wiesenthal voerde zijn kruistocht tot op hoge leeftijd met jeugdige ijver, geduld en vastberadenheid. De stad Wenen maakte hem in 1995 ereburger.

Hij schreef verschillende boeken, waaronder zijn memoires ”De Moordenaars Onder Ons” (1967) en was ook na zijn 90e verjaardag nog regelmatig aan het werk in het kleine kantoor van zijn documentatiecentrum. „Het belangrijkste wat ik gedaan heb, is te vechten tegen het vergeten en de herinnering levend houden. Het is zeer belangrijk dat men weet dat onze vijanden niet vergeten zijn.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer