„Waar zijn hier de meisjes?”
Haar eerste reactie op mijn vraag wat ze van Afghanistan vindt, komt recht uit haar hart. „Ik vind het hier leuk”. Dr. Gepke Hingst is sinds een maand programmadirecteur voor Noord-Afghanistan van Unicef, met als standplaats Mazar-e-Sharif. Ze woont sinds een paar weken in deze grootste stad van het noorden. Het is er onrustig. Zes maanden na de komst van de interim-regering wordt hier nog steeds om de macht gevochten tussen Oezbeken en Tadzjieken.
De Unicef-directeur heeft het al in kaart gebracht. „De politieke situatie is veel moeilijker dan je altijd weer hoopt”, zegt ze. Desondanks slaat de balans bij haar over naar groot optimisme. Sinds de machtswisseling is er eindelijk ruimte voor het maken van beleid. Maar ook in het dagelijks leven is de verandering te voelen. „Ik zie zo veel gunstige ontwikkelingen om me heen. Zo had ik niet verwacht dat ik zo veel vrouwen op straat zou zien. Goed, ze dragen nog steeds hun burka’s, maar ze zíjn er in elk geval weer.”
Haar nieuwe baan betekent voor de Amsterdamse een terugkeer naar Afghanistan. Gepke Hingst is van huis uit arts. Ze wilde altijd al in ontwikkelingsgebieden werken - de studie medicijnen was voor haar een ticket naar het buitenland. Achttien jaar geleden werkte ze zes maanden voor Artsen zonder Grenzen in Afghanistan, in Hazarajat, het gebied van de Hazara’s in de bergen van Midden-Afghanistan. Het was haar eerste buitenlandse ervaring en ze was direct verkocht. Ze deed in Nederland meer praktijkervaring op, volgde een aanvullende opleiding tropische geneeskunde en rondde twee studies af aan de universiteit Harvard in de Verenigde Staten: volksgezondheid en bestuurskunde.
Ze werkte in Afrika voor projecten van het Nederlandse ministerie van Ontwikkelingssamenwerking en maakte in 1989 de overstap naar Unicef, de organisatie van de Verenigde Naties die zich specifiek met de noden en rechten van kinderen bezighoudt. Haar laatste post was Manilla. Daar werkte ze als hoofd van de Unicef-projecten op het gebied van gezondheidszorg en voedsel in de Filipijnen. „Unicef vroeg me in oktober te komen helpen met de noodopvang van Afghaanse vluchtelingen. Men verwachtte honderdduizenden mensen op te moeten vangen en hoopte dat ik iets voor de kinderen zou kunnen doen. Ik kwam naar Quetta, net over de Afghaans-Pakistaanse grens, om de eerste noodhulp te coördineren.” Unicef polste haar vervolgens voor Mazar-e-Sharif. Hingst hoeft er niet alles van het begin af op te bouwen, want Unicef is al jaren actief in Mazar-e-Sharif. Haar voorganger had zich sterk gemaakt voor de Terug-naar-schoolcampagne (het Afghaanse schooljaar begon op 23 maart). De interim-regering besloot dat bij de start van het nieuwe schooljaar zo veel mogelijk kinderen terug de schoolbanken in moesten.
Unicef en kleinere ontwikkelingsorganisaties sprongen bij. Onder de vlag van Unicef ging een campagne van start die ervoor moest zorgen dat al die kinderen vóór 23 maart ook daadwerkelijk een schoolboek, een schoolschrift en een pen hadden ontvangen. In het gebied dat Unicef bestrijkt was het de bedoeling 400.000 jongens en meisjes naar school te sturen. Het werden er uiteindelijk 550.000, ieder uitgerust met een Unicef-tasje.
„Die Terug-naar-schoolcampagne is een groot succes, hoewel er nog steeds veel kinderen zijn die door hun ouders thuis worden gehouden om bijvoorbeeld in hun winkeltje te werken. Dat is een probleem dat we binnenkort gaan aanpakken.” Daarnaast schetst zij de drie groepen kinderen waarvoor zij programma’s wil ontwikkelen. „Allereerst maak ik me zorgen over de meisjes hier. Jongetjes zie je overal op straat spelen. Maar waar zijn de meisjes? Ze mogen nu weer naar school, maar moeten daarna thuisblijven om hun moeders te helpen. Daarmee lopen ze een achterstand op in hun sociale vaardigheden. Toen wij jong waren, hadden we als meisjes allerlei mogelijkheden om de wereld in te gaan. We zaten op de padvinderij, op een sportclub, we lieten iedereen in ons poesiealbum schrijven. Afghaanse meisjes missen al die mogelijkheden om spelenderwijs te leren zich in de maatschappij te bewegen. Daar wil ik iets op verzinnen.”
Een specifieke groep meisjes die haar ter harte gaat zijn de jonge tieners die acht jaar waren toen de Taliban aan de macht kwamen. „Van de Taliban mochten deze meisjes niet langer naar school. Ze zijn nu veertien en in de afgelopen jaren waarschijnlijk allemaal uitgehuwelijkt, en inmiddels moeder van hun eerste kind. Of gestorven in het kraambed. Of erger.”
Gepke Hingst wil dat deze meisjes, wie de kindertijd in feite is ontstolen, weer naar school gaan. Maar hoe bereik je dat? „Ik kan deze jonge vrouwen, die inmiddels de status van echtgenote hebben, niet in de klas zetten met jongere meisjes. Wat ik wel kan doen is een specifiek leerprogramma opzetten voor moeders. In de Filipijnen speelt dit probleem ook. Daar lieten we jonge moeders bij elkaar komen om hen te leren lezen en schrijven, onder het mom dat zij zo beter in staat zouden zijn de gezondheidsvoorlichting voor hun kinderen te begrijpen. Dat wil ik hier ook gaan proberen.”
Daarnaast ziet zij het probleem van de jongens. „Ook hier zijn kindsoldaten. Jonge jongens vanaf een jaar of twaalf die al hebben deelgenomen aan de gewapende strijd en geen scholing hebben gehad. Zij hebben ook een knauw gekregen. Wat doen we met hen? Hun de wapens afnemen en in de schoolbanken zetten is niet reëel, al was het maar omdat wapenbezit een integraal onderdeel is van de Afghaanse cultuur. Gelukkig hebben we als Unicef inmiddels veel ervaring opgedaan met programma’s die specifiek zijn toegesneden op kindsoldaten in landen als Sierra Leone en Mozambique. Deze jongens zijn er niet met een of andere vakopleiding tot schoenmaker of lasser; je moet ze ook emotioneel opnieuw van alles leren. Concepten zoals vrede, redelijkheid en tolerantie.”
De nieuwe Unicef-directeur is een vrouw. En vrouwen doen sommige dingen anders. „Toevallig had ik gisteren een grote bijeenkomst met al onze medewerkers georganiseerd, om aan iedereen, van de buitenlandse collega’s tot de portiers en de chauffeurs, duidelijk te maken waar Unicef voor staat. Ik vertelde over de rechten van het kind die wij onderschrijven. Hun monden vielen open. Ik heb direct ook een vrouwenraad opgericht voor alle vrouwen op kantoor, omdat het volgens mij belangrijk is dat de stemmen van vrouwen gehoord worden. Vrouwen hebben een specifieke kijk op allerlei zaken; daar was hier de afgelopen jaren geen aandacht voor. Ik wil mijn medewerksters leren zich uit te spreken, hun laten zien dat er in dit gebouw naar vrouwen wordt geluisterd. Ook naar de schoonmaakster en de assistente van de boekhouding.”