Nederlandse terreurverdachte aangeklaagd in VS
Een onderzoeksjury in de Amerikaanse hoofdstad Washington heeft vrijdag de Nederlander van Iraakse komaf Wesam Al D. in staat van beschuldiging gesteld voor onder meer betrokkenheid bij aanslagen op Amerikaanse militairen in Irak. Dat heeft het Amerikaanse ministerie van Justitie vrijdag bekendgemaakt.
De in het Iraakse Fallujah geboren Al D. werd begin mei in Nederland gearresteerd. Justitie in de Verenigde Staten deed eind juli aangifte tegen de 32–jarige verdachte. De aanklachten die de onderzoeksjury heeft geformuleerd, zullen de basis vormen voor een formeel uitleveringsverzoek aan Nederland, aldus het Amerikaanse ministerie van Justitie.
Het is de eerste keer dat iemand in de VS voor terroristische activiteiten in Irak wordt aangeklaagd. De Amerikanen verdenken Al D. verder van het bezit van explosieven en van betrokkenheid bij een complot om massavernietigingswapens te gebruiken. Hij reisde in oktober 2003 naar zijn geboortestad, waar hij met leden van de militante beweging Strijders van Fallujah een aanslag op een Amerikaans militair konvooi zou hebben beraamd.
Al D. heeft toegegeven dat hij in Fallujah is geweest en dat hij erbij was toen de militanten de aanslag voorbereidden. Die ontmoeting staat ook op een videoband die de Nederlandse politie bij hem thuis heeft gevonden. De man is ook op die beelden te zien, maar ontkent dat hij zelf iets met de aanslag te maken had. Hij kan, indien schuldig bevonden, levenslang krijgen.
De Amerikaanse regering heeft tot eind september de tijd om met een officieel uitleveringsverzoek te komen. Daarna moet een Nederlandse rechter zich over dat verzoek buigen. Als die toestemming geeft voor uitlevering, bepaalt minister Donner van Justitie of Nederland of de VS het grootste belang heeft bij berechting van de man. Die procedure kan maanden in beslag nemen.
Al D.’s advocaat V. Koppe maakte eind juli al zijn bezwaren kenbaar tegen de dreigende uitlevering. Hij zei bang te zijn voor wat zijn cliënt te wachten staat als Washington hem als een „vijandelijke strijder" bestempelt. „Inmiddels mag feitelijk worden aangenomen dat de Amerikanen in dit soort gevallen niet voor marteling terugdeinzen", zei Koppe destijds.