Dure olie treft kleine chemiebedrijven
Het tefallaagje dat de chemiesector in Nederland tot nu toe lijkt te hebben gevrijwaard van de gevolgen van de hoge energieprijzen, vertoont krassen. Giganten als Akzo Nobel, DSM en Dow Chemical ondervinden weliswaar nog weinig hinder van de almaar duurder wordende olie.
Voor kleinere, veel energie verbruikende chemische bedrijven is het voortbestaan echter niet langer meer zeker.
Dure olie raakt de chemie op twee fronten. Er is een algemeen effect op de economische groei. Daarnaast is olie de meest cruciale grondstof. De brancheorganisatie VNCI was bij zijn prognoses uitgegaan van een olieprijs voor 2005 van 30 dollar. Zeker na de orkaanramp Katrina is die raming veel te laag. Amerikaanse lichte ruwe olie noteert op de termijnmarkt van New York ruim 65 dollar. Een einde van de prijsstijging lijkt voorlopig niet in zicht. VNCI komt volgende week met nieuwe cijfers.
Grote concerns als Akzo Nobel, DSM, BASF en Dow Chemical berekenden vorig jaar de dure grondstoffen gewoon door. „Ze profiteerden van de hoge bezettingsgraden van de fabrieken", aldus Richard Keizer van onderzoeksbureau Iris. „Hoe lang ze daarmee door kunnen gaan, is niet te zeggen". „Het is bij ons dagelijks onderwerp van gesprek", bevestigt een voorlichtster van Akzo Nobel.
Het verf-, farma- en chemieconcern heeft daarbij nog het voordeel zowel energieverbruiker als leverancier te zijn. Bovendien is Akzo Chemicals, de chemiepoot van het bedrijf, slechts deels afhankelijk van fossiele brandstoffen. De rest van de stroom komt van zijn Zweedse waterkrachtcentrales. „Onze afhankelijkheid van olie blijft relatief groot, zeker in vergelijking met Franse bedrijven. Zij hebben dankzij hun kernenergie een betere positie. Dat zet de marges onder druk. De duurdere olie pakt ook voor Akzo Nobel negatief uit. De mate waarin, is echter nog niet aan te geven".
Een soortgelijk geluid komt uit de koker van DSM. Het is het concern uit Heerlen, na de verkoop van de petrochemie in 2003, behoorlijk voor de wind gegaan. DSM heeft de stijgende olieprijs tot nu toe kunnen doorberekenen. „Dat gaat echter niet één op één. Zo hebben oliederivaten als ethyleen, benzeen en tolueen eigen prijsmarkten. In een periode dat de olieprijs alleen maar omhoog ging, kende benzeen bijvoorbeeld een veel grilliger prijsverloop. De prijs steeg van 300 dollar per eenheid naar 1200 en zakte tot 700 dollar" aldus een woordvoerder van het chemieconcern. Over de gevolgen van de orkaan Katrina kon hij nog niets zeggen. „Dat is prematuur".
Vooral kleinere verwerkingsbedrijven in de sector lijden steeds zwaarder onder de hoge energieprijzen. Zo heeft Kollo Silicon Carbide, gevestigd op het chemiepark in Delfzijl, de noodklok geluid en deze maand een brandbrief gestuurd naar het ministerie van Economische Zaken. Directeur Wout Kusters vreest de productie van siliciumcarbide, vuurvast materiaal, naar het buitenland te moeten verplaatsen. „De huidige stroomcontracten lopen eind 2006 af. Daarna zullen we tegen aanzienlijk hogere tarieven energie moeten inkopen en kunnen we diep in de rode cijfers raken".
Ook algemeen-directeur L. van den Boogaard van de vijfhonderd medewerkers tellende zinkbedrijf Zinifex uit Budel, onderdeel van het gelijknamige Australische concern, staat het water aan de lippen. „We hebben er heel erg veel last van. Het aandeel van de elektriciteitslasten is tot boven de 40 procent van onze operationele kosten gestegen. Dat kunnen we op de wereldzinkmarkt echt niet doorberekenen en het zet onze resultaten fors onder druk".
Energie kost Nederlandse bedrijven vaak meer dan hun concurrenten. Dat komt vooral door de koppeling van de gas- aan de olieprijs, de accijnzen, de beperkte importmogelijkheden en de goedkopere stroom waar buitenlandse bedrijven mee werken, in het bijzonder opgewekt uit steenkool of in kerncentrales. „We moeten ons in dit land eens goed beraden waarmee we bezig zijn", zegt Zinifex-directeur Van den Boogaard.