Sterven kind vaak na besluit arts
Eenderde van alle kinderen die tussen de een en zeventien jaar sterven, overlijdt na een medisch besluit dat mogelijk heeft geleid tot de dood van het kind. In alle gevallen werd het besluit met de ouders besproken en waren zij het met de beslissing eens.
Dat blijkt uit een in het tijdschrift Archives of Pediatrics & Adolescent Medicine gepubliceerd onderzoek van A. Vrakking van het Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam. Uit het onderzoek onder 129 artsen over in 2001 overleden kinderen blijkt dat bij 12 procent van de sterfgevallen er sprake was van een besluit om geen potentieel levensverlengende behandelingen te geven. Bij iets meer dan 20 procent van de kinderen ging men over tot pijn- of symptoombestrijding, met inachtneming van het risico dat die het leven van de kinderen zou kunnen bekorten.
In 2,7 procent van de gevallen kregen de kinderen een medicijn met de expliciete bedoeling het overlijdensproces te versnellen: in 0,7 procent van de gevallen op verzoek van het kind en in 2 procent op verzoek van de ouders. Hierbij was sprake van actieve levensbeëindiging op verzoek, oftewel euthanasie. Volgens de wet is euthanasie niet toegestaan bij kinderen onder de twaalf jaar. Sinds april 2002 mag het wel bij kinderen van twaalf tot zestien als de ouders akkoord gaan en is het voor kinderen boven de zestien en zeventien toegestaan als de ouders geïnformeerd worden.
In 2001 stierven in Nederland volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek 619 kinderen in de leeftijd van een tot zeventien jaar. Vrakking onderzocht de medische beslissingen die voorafgingen aan de dood van 129 kinderen die overleden tussen 1 augustus en 1 december 2001. In totaal stuurde ze 119 vragenlijsten naar betrokken artsen, waarvan ze er 90 ingevuld terugkreeg. Daarnaast werden 63 kinderartsen geïnterviewd over hun ervaringen. De helft van deze kinderartsen vertelde een verzoek van de ouders te hebben gekregen om het leven van het kind te beëindigen; 15 procent van de artsen kreeg een dergelijk verzoek van het kind zelf.
De studie is onderdeel van het grootschalige onderzoek naar levensbeëindiging, dat gestart is onder leiding van de hoogleraren P. van der Maas en G. van der Wal van het VU Medisch Centrum in Amsterdam.
Volgens directeur C. Oosterwijk van de Vereniging Samenwerkende Ouder- en Patiëntenorganisaties (VSOP), een samenwerkingsverband van 58 ouder- en patiëntenorganisaties betrokken bij erfelijkheidsvraagstukken, zou beter onderzocht moeten worden of er voldoende en vroegtijd overleg met de ouders plaatsheeft. Over de besluiten tot levensbeëindiging neemt de VSOP geen standpunt in. „Er is in elk geval veel te verbeteren aan het tijdig stellen van diagnoses.”